Bij Nederlandse les aan migranten gaat het om meer dan taal alleen: cursisten nemen hun wereld mee het lokaal in. Begin van een serie in IJopener met observaties van een taaldocent. Dit keer: Ammar heeft een kat.
Henriëtte Lakmaker | Illustratie Josien Vogelaar | IJopener
Aan het eind van de week gaan we met de klas naar de kinderboerderij. Ik laat de alfa’s – NT2-taal voor analfabeten – de site zien met foto’s van pony’s, kalfjes, konijnen en cavia’s. Er is daar ook een gezellige rode kater, zien we. ‘K-a-t’, spel ik, niet kaa-aa-tee, anders zeggen ze straks ‘kaaatee’. Ik google nog meer poezenfoto’s: zwarte, witte, Perzische, schildpadden, Siamezen. Ik laat mijn eigen cyperse zien. ‘Lief’, zegt de Somalische Faduma. Haar stille Eritrese overbuurman schrijft ‘kat’ in zijn schrift, naast ‘konijn’.
Hij heeft de ogen van David Bowie!
De veertigjarige Ammar en zijn vrouw Zahida, met hun kinderen uit Syrië gevlucht, overleggen druk met elkaar in het Arabisch. Zahida is een hartelijke vrouw, met een gulle lach, leergierig na een jeugd waarin ze nauwelijks naar school is geweest. Ammar heeft iets langer onderwijs gehad. Hij is mager, klein van stuk, heel aardig, druk en eigenwijs. Hij praat veel in het Arabisch en dat is niet de bedoeling – ik word soms moe van het terechtwijzen. Daarnaast is hij een geinponem.‘In Syrië hebben we ook vuurwerk’, zegt hij tijdens de les over Nederlandse tradities. Hij steekt zijn handen in de lucht. ‘Baoem!’ doet hij de bommen boven Aleppo na.
Dat is op de goede dagen. Als Ammar uit zijn hum is, zullen we het weten. Dan gromt hij wat als ik vraag hoe het gaat. Chagrijnig zit hij naast zijn vrouw die zich weinig van hem aantrekt. ‘Ammar, is er een probleem?’, vraag ik hem dan in de pauze – een idiote zin in deze tijden van oorlog. Daarop haalt hij de schouders op en kijkt weg, naar de automaat waar zijn vrouw een kopje koffie voor hem tankt.
Deze les, daags voor het uitje, is Ammar goed geluimd. Terwijl we de dieren op de kinderboerderij bespreken, buigen Zahida en hij zich over zijn smartphone, koortsachtig op zoek naar iets. Dan schiet Ammar overeind en loopt naar voren in de klas, de mobiel voor zich uitgestoken. Kijk, wijst hij en laat mij het portret zien van een prachtige, witte langharige kat.
De ogen zijn verschillend van kleur. Het dier kijkt ernstig in de camera. Ammar kijkt ook ernstig, en bezorgd. Hij richt zijn vinger op de poes, dan op zichzelf en zijn vrouw: van ons, maakt hij duidelijk.
Ik laat de les even voor wat het is en maak me op voor een gezellig kattengesprekje. ‘Wat is ie mooi’, zeg ik. ‘Hij heeft de ogen van David Bowie!’ Ik ben niet alleen kattenfan. Ammar schudt geïrriteerd zijn hoofd en maakt een wegwerpende beweging. De naam van de zanger zegt hem duidelijk niets en hij weet al helemaal niet van diens ene gekwetste iris. Zijn vinger gaat vlak boven het schermpje op en neer. ‘Syrië, Syrië’, zegt hij. ‘Ja’, roept Zahida achter haar tafeltje, ‘Syrië!’
Ammar staart nog eens naar de poes. Hij kijkt niet met de blik van de doorsnee kattenliefhebber: vertederd, geamuseerd. Zijn magere gezicht staat verbijsterd en wanhopig. Hij heft zijn schouders en handen. Begrijp ik het, gebaart hij. Ik zeg dat ik het begrijp.
De namen van de cursisten zijn veranderd om redenen van privacy.
Henriëtte Lakmaker is docent Nederlands als tweede taal (NT2) en taalvrijwilliger in Amsterdam-Oost en omstreken.