Begin oktober trapte wethouder Melanie van der Horst het gesprek over de inrichting van de stad af, onder de titel Amsterdam maakt ruimte. Iedereen heeft afgelopen jaren Amsterdam steeds drukker zien worden en dat is niet alleen met toeristen. De stad is in trek en groeit soms onstuimig. Denk in Oost maar aan Amstelkwartier, Oostpoort, Zeeburgereiland en IJburg. Er komen alleen in Oost grofweg nog 50.000 mensen bij.
Al deze mensen, van honkvaste Oosterlingen tot nieuwe Oosterlingen, hebben behoefte aan openbare ruimte. Ruimte waarin zij elkaar ontmoeten, spelen, bewegen, ontspannen, ondernemen en meer. Maar het is ook de ruimte waarin we ons moeten verplaatsen van A naar B over wegen en fietspaden. En hoe meer mensen bij elkaar, hoe groter de behoefte aan ‘vrije’ openbare ruimte, maar ook aan mobiliteit. En eigenlijk zien we nu al verschillende grenzen die bereikt worden, wegen die veelvuldig vaststaan, ouderen die niet meer op de fiets durven vanwege drukte én de grote snelheidsverschillen. Daarnaast ook parken die overvol zijn of plekken waar gezwommen kan worden die op hete dagen zo druk zijn dat het overlast kan geven aan bewoners.
Het is dus belangrijk dat we met elkaar het gesprek voeren over wat we belangrijk vinden in de stad. Wat heb je nodig? Wat kan anders dan hoe we het nu doen? Het is elke keer een afweging wat je waar doet met de beperkte ruimte die er is. Een van de leuke dingen van mijn ‘vak’ als stadsdeelbestuurder, maar soms ook lastig omdat belangen botsen; zoveel mensen zoveel wensen. Maar horen we alle mensen, alle wensen?
Laatst woonde ik een lezing bij over de ruimte voor kinderen in de stad en daar ben ik wel geschrokken. Door de decennia heen is de ruimte waarin ouders hun kind zonder toezicht vrij laten bewegen keihard afgenomen. Van 9 kilometer in 1919, naar 300 meter in 2007. Dit betekent dat we kinderen niet de ruimte gunnen om te spelen, maar ook om zelf te ontdekken en experimenteren. En als vader van twee dochters van 6 en 9 begrijp ik goed dat we deze ruimte inperken want zelfs terwijl ik probeer te voorkomen dat onze kinderen zogeheten ‘rubber tegel kinderen’ worden, laat ik ze ook niet zelf, onze ‘snelweg’ de Wibautstraat, oversteken.
Ondertussen werken we als stad hard aan mooie (speel)plekken voor kinderen om te spelen en doen dit ook met kinderen en ouders. Maar worden het misschien wel kleine, veilige reservaten in een stad die niet ingericht is op hun behoeftes en mogelijkheden, waar ze vaak niet eens zelfstandig naar toe kunnen? Dat ligt natuurlijk niet alleen aan hoe we de stad inrichten, maar we kunnen met inrichting wel een groot verschil maken. En ik denk dat we allemaal profiteren van een fijnere stad met een openbare ruimte die letterlijk ruimte geeft aan kinderen. Dat betekent soms anders denken en anders doen, maar volgens mij is dat een mooi gesprek met elkaar om te voeren. Ik kijk ernaar uit om die gesprekken met jullie aan te gaan!