Amsterdam heeft zeven stadsecologen in dienst. Els Corporaal is één van hen. Ze houdt zich al meer dan tien jaar bezig met de natuur in Oost. Haar werk bestaat veelal uit het geven van adviezen, voor het beheer en het inrichten of herinrichten van een gebied. Ze heeft zich bezig gehouden met het Oeverbos aan de Jan Vroegopsingel en het Voorlandpark.
Tekst en foto’s Dick Feenstra
‘Is dit toekomstbestendig en duurzaam? Zijn we niet aan het vervuilen? Dat zijn vragen die ik stel, bij alle plannen’, zegt Els Corporaal, ‘Doel is om de natuurwaarde van een gebied te versterken. Met andere woorden dat er meer biodiversiteit ontstaat. Dat je zorgt voor meer soorten en meer afwisseling. In het Oeverbos en in het Voorlandpark zijn paddenpoelen aangelegd, die trekken veel dieren aan. Niet alleen amfibieën, maar ook insecten, vogels en kleine zoogdieren. Er vestigen zich waterplanten en de oever raakt begroeid. Zo verrijk je dat gebied. Dat heet ecologisch beheer en daar moet een plan voor worden gemaakt. Ook voor hoe je zo’n gebied gaat onderhouden. Wat maai je en wanneer; wat zaai je en welke maatregelen zijn nodig om het gebied te beschermen of nog rijker te maken. Dat is een voorbeeld van het werk van een stadsecoloog.’
‘Het zou doodzonde zijn als de egel deze eeuw hier uitsterft’
Tienduizend soorten
Maar een stadsecoloog houdt zich ook bezig met de aanleg van geveltuinen of een faunapassage. Dat is een tunneltje onder de weg, zoals op de Rozenburglaan, om kleine zoogdieren een veilige oversteek te bieden. ‘Of ik werk aan een fauna uittreedplaats. Dat is een helling, waardoor dieren (en ook mensen), die in het water vallen, weer op de oever kunnen komen’, vertelt Els. In de Weespertrekvaart zijn er een vijftal aangelegd, maar ook in Park de Meer en in de grachten rond de sportvelden liggen er uittreedplaatsen. ‘Daardoor hoeft een egel niet meer te verdrinken of te worden overreden. Het zou doodzonde zijn als dit zoogdier deze eeuw hier uitsterft.’

In onze stad leven 10.000 soorten. Met de mussen, de vleermuizen en de gierzwaluwen gaat het niet zo goed. Welke maatregelen bedenk stadsecoloog Els om het beter met die dieren te laten gaan? ‘Uit onderzoek blijkt, dat het aantal soorten insecten afneemt. Daar leven o.a. vleermuizen, spinnen en zwaluwen van. Wil je die een kans geven, dan moet er minder vaak gemaaid worden en ook meer insectenbloemen ingezaaid worden. Onkruid en mos kun je niet met gif gaan bestrijden.’
Voor sommige insecten werken de maatregelen. In Amsterdam is de bijenstand in het jaar 2000 onderzocht. Vijftien jaar later kwamen er twintig bijensoorten meer in de stad voor. Hoe het met andere soorten insecten gaat, is nooit onderzocht. ‘Het zou mooi zijn, als studenten van onze universiteiten zich nog meer bezig gaan houden met stadsnatuur en de ontwikkeling ervan en dit soort onderzoeken gaan opzetten en uitvoeren. Anna’s tuin en ruigte in Science Park is daar een goed voorbeeld van.’
Tuin op het dak
Als ecoloog werk je samen met een landschapsarchitect, de beheerder groenvoorziening, de groendirectie, maar ook met een projectontwikkelaar. Hoe richten zij samen een nieuwe wijk in om de natuur zo veel mogelijk ruimte te geven? ‘Bij nieuwbouw probeer je groene daken te realiseren. Die vangen fijnstof weg en zetten koolzuurgas om in zuurstof. Amsterdammers leven korter door de slechte kwaliteit van de lucht. Dus probeer je daktuinen te laten aanleggen, waar voedsel op verbouwd kan worden. Ideaal zou zijn, als de stad zijn eigen eten zou produceren. Dat scheelt transport, wat de kwaliteit van de lucht ten goede komt. Ook wil je het natuurlijk bouwen stimuleren en het hergebruik van afval. Voor de inrichting van tuinen worden richtlijnen gegeven: waar een tegel ligt, kan geen plant groeien en een bij kan daar geen honing halen, waardoor een gierzwaluw weer minder te eten heeft.’ Er is dus nog een hoop werk te doen voor stadsecoloog Els Corporaal.