Putdeksels. Alleen mensen die met een gebogen hoofd door het leven gaan worden er misschien door verrast. Evenals munten vertonen putdeksels sierafbeeldingen. Veel van het type dertien in een dozijn, maar er zijn uitzonderingen. Reden te over om in het Diemerpark bij putjes stil te staan.
Tekst Lieneke Koornstra | Foto’s Kees Hoogeveen | IJopener
Met een tekening en dichtregels in de hand banen controleurs zich een weg door het groen. Ze zijn duidelijk op zoek. Naar putdeksels. Het Diemerpark ligt er barstensvol mee. Omdat onder het weelderige tapijt van grassen, bloemen en struiken zich niet alleen een laag aarde bevindt, maar ook de voormalige vuilstortplaats Diemerzeedijk. Over de gifbelt is een isolerende reuzendoos aangebracht, waarin zich een ingenieus systeem bevindt van pompen, putten en drainage. Daarmee wordt het grondwaterpeil laag gehouden en regenwater afgevoerd. Continu moet geverifieerd worden of er geen gif in het water sijpelt. ‘Geweldig toch dat mensen die in hun controledienst zijn, met dichtregels in hun handen lopen,’ zegt Maria Barnas. De Gemeente Amsterdam vroeg haar een landschapsgedicht te schrijven voor – de toen nog enige – 103 putdeksels in het Diemerpark.
De ontmoeting
‘Ik vond het een mooie opdracht omdat deze putdeksels de enige plekken zijn die een verbinding vormen tussen enerzijds het verleden en de vervuilde bodem, en anderzijds het heden en de paradijselijke tuin die er als een tafelkleedje op ligt’, vertelt de dichteres. ‘Ik bedacht een scenario, dat ik De ontmoeting heb genoemd. Twee mensen hebben afgesproken in het park, maar het komt niet tot een ontmoeting. Ze zoeken elkaar, ontwijken elkaar misschien ook wel. Ik combineerde gedachteflarden en dichtregels die samen, gefreesd in de gietijzeren deksels, een verhaal vormen dat pas leesbaar is als de wandelaar gaat dwalen.’
Ook liefde kan vergankelijk zijn, ze kan zelfs giftig zijn
Woorden
‘Een paradijs eist woorden’, staat op een van de roestige deksels. ‘Helemaal niet’, reageert Agnes van Dijk die met haar windhond aan de wandel is, ‘een paradijs voel je!’ Marjan Blom die een cursist een hardlooptraining geeft, stelt dat een doofstomme het paradijs ook kan ervaren. ‘Besef, dat komt met woorden’, is haar overtuiging. ‘Zonder woorden kom je misschien tot een andere blik’, zegt Maurits Westerbeek, leunend op het stuur van zijn racefiets. ‘Hoe val ik in het licht’, is een regel op een putdeksel verderop. ‘Hoe is het licht?’, vraagt Agnes zich af. ‘Sta ik in de zon? In de schaduw? Val ik genoeg op? Hoe zal het zijn om letterlijk in het licht te vallen? Licht hoeft niet warm te zijn.’ Marjan wordt vooral in haar gevoel aangesproken. ‘Het stemt me positief, maakt me blij en dromerig’, zegt ze. ‘Ik heb hier helemaal niets mee’, stelt Maurits. ‘Het bewerkstelligt geen inzicht.’
Tijd
‘Bind je / tijd als een lint / om de pols’, is op een volgende plek te lezen. ‘Ik denk meteen aan een horloge’, zegt de hardloopster. ‘De tijd die loopt en je kunt ermee spelen. Jij kunt hem voegen.’ De vrouw die de hond uitlaat heeft een associatie met controle. Controle over haar eigen tijd en die van de ander. ‘De tijd is niet te binden’, meent de wielrenner. ‘De tijd gaat zo snel, laat hem maar los.’

‘Tijd is een blauwe vis / die boven het water / sprong ik laat je gaan’, meldt een ander putdeksel. Maurits haalt zijn schouders op. ‘Natuurlijk als beeldspraak bedoeld. Maar waarvoor? Deze teksten verstoppen inzicht in plaats van dat ze het verruimen.’ Marjan kan er wel mee uit de voeten: ‘Je ervaart even een vis, die je even ziet en al weer is verdwenen.’ ‘De tijd vervliegt’, stelt Agnes, ‘en die vis blijkbaar ook. Je hebt er geen vat op, hij is er en dan weer niet. Wat is een minuut? Ja, zestig seconden hebben we bedacht, maar wat is het? Wat maakt iets nu, vroeger, toekomst?’ Als enige heeft zij wel een idee wat het thema van de dichtregels is: ‘Ze gaan over vergankelijkheid. Over geluksmomenten. En ook die vergaan.’
‘Het project, dat technisch is gerealiseerd door Phil Verdult, beslaat deksels die heel langzaam liggen te vergaan’, licht Maria Barnas toe. ‘Ze veranderen steeds van uiterlijk doordat ze roesten. Tot in het materiaal zelf tekent zich de vergankelijkheid of beweeglijkheid af, die ik inderdaad heb willen benaderen met mijn teksten. En ja, ook liefde kan vergankelijk zijn, ze kan zelfs giftig zijn.’