Al enkele weken orden ik samen met mijn zus het leven van onze ouders. Hun etage in Nieuw-Zuid vormt een pakhuis in tijd. De ouderlijke woning, maar vooral de zolder, is tot de nok toe gevuld met ons verleden. Het is onvoorstelbaar wat we daar tegenkomen. Mijn allereerste tekenkrabbels van de kleuterschool, een babytruitje en een mutsje, schoolrapporten en zelfs een haarlok van mijn zus in een aangetast fotoalbum. Nooit hebben we geweten dat ze die al die jaren bewaarden. Nu ze beiden dood zijn kunnen we ze niets meer vragen.
Wat zouden ze van onze eerste krabbels hebben gevonden? Waren jullie trots op onze rapportcijfers? En wat een schattig truitje heeft moeder gebreid. ‘Moet je kijken, m’n indianenpak,’ zegt mijn zus, terwijl ze het uit een dekenkist tevoorschijn haalt. Ze houdt een crèmekleurige lap stof voor zich. Er zitten gaten in. De motten hebben als gieren hun prooi bestookt. Het hesje is met verschillende kleuren stof bedekt: het keurige naaiwerk van onze moeder. ‘En hier het hippie-pakje van jou.’ ‘Goh, dat ze dat allemaal bewaard hebben.’ Ondertussen trek ik een laatje open met jampotjes waarin bouten, schroeven en spijkers een onderkomen hebben gevonden.
Ik leeg de inhoud in een emmer vol oud ijzer. Onder de potjes vind ik een smoezelige enveloppe. Ik haal er een zwemdiploma uit die mijn vader in 1932 heeft behaald. Zijn Ausweis uit de Duitse bezetting, met een verbleekte pasfoto en van een stempel voorzien, zit erachter geschoven. Het huis aan de Maasstraat moeten we aan het eind van de maand leeg opleveren, anders moeten we nog een maand huur ophoesten. Veel tijd hebben we niet meer. Selecteren, de kleine spulletjes met persoonlijke waarde eruit vissen. Een heleboel moet er helaas weg.
We kunnen niet alles bewaren daarvoor hebben we beiden een te kleine woning. Een opkoper heeft zelfs enkele meubelstukken laten staan, hij zag daar zelfs geen handel in. Dat moet dus naar het grofvuil op straat. Ik bel stadsdeel Zuid en krijg na doorverbinding Stadsreiniging aan de lijn. ‘Op welke dag wordt het grof huisvuil opgehaald?’ ‘Op maandagochtend meneer, maar u mag ’t pas vanaf zes uur ’s ochtends buitenzetten en niet na achten, want anders zijn ze misschien al langs geweest.’ ‘Maar ik woon daar niet. M’n ouders woonden daar. Ze zijn overleden en ik ruim hun huis leeg.’ ‘Meneer, we komen ’t alleen gratis ophalen als u zich aan de tijden houdt. Doet u dat niet dan rekenen we u vijftien euro per halve kuub. Zo simpel is ’t.’ ‘Hoeveel is een halve kuub dan wel niet?’ ‘Zo ongeveer ’n bankstelletje meneer.’ Moet ik daarvoor zo vroeg uit mijn bed en naar Nieuw-Zuid fietsen om alleen het grof huisvuil buiten te zetten.
Ik lijk wel gek. En m’n zus is ook geen optie, want die woont buiten de stad. ‘Maar ik woon in Oost en daar halen ze het vaker op, en het is hier ook gewoon grátis.’ ‘Tja meneer, dat is Oost en dáár woont alleen maar gajes. Hier leven we in Zuid. En daar houden we er strikte regels op na, niet waar. En de gemeentelijke handhavers houden het hier ook zeer goed in de gaten, dus u bent een gewaarschuwd man. Goeiemorgen.’ Er zit weer een dag ontruimen op. Beneden trek ik de deur in het slot, en we nemen afscheid van elkaar. Vandaag hebben we weer een deel van ons wederzijds verleden in vuilniszakken gepropt, en het grofvuil zetten we nog maar niet aan de straat: het wachten is tot het maandagochtend vroeg…