Als ik naar boven loop, van het donkere tunneltje naar het licht op het perron van spoor acht en negen, ben ik iedere keer weer verrast. Die bocht die het spoor maakt. De rand van het perron en de overkapping die meebuigen. De bocht van het Muiderpoortstation.
Het is het begin van de avond. Heel koud, nog licht. De zon geeft alles een oranje gloed. De maan is vol. Of bijna vol – dat weet ik meestal pas een dag later. Ik draai me om en kijk naar het andere spoor dat ook buigt, maar dan de andere kant op. Rechte spoorlijnen die tot aan de horizon gaan – die roepen heimwee naar huis op, of een onbestemd verlangen naar iets waarvan je niet weet wat het is en of je het ooit zult vinden. Maar een bocht bergt een belofte van avontuur.
Ik duik dieper mijn sjaal in, loop heen en weer over het perron om het warm te krijgen. Die witte seintoren. Wat een machtig gevoel moet het zijn om daar een hele dag naar de rijdende treinen te kijken. En ik vraag me af: hoeveel mensen hebben hier op het perron gestaan, wachtend op een trein en zich voorgesteld hoe het uitzicht zou zijn vanaf die toren? Er zijn van die plekken in de stad waar veel gedachten naartoe gaan. Plekken die gezien worden. Neem dat alleenstaande witte huis boven op de Ringdijk – hoe vaak heb ik niet iemand horen verzuchten hoe het zou zijn om daar te wonen. Stel dat je een plattegrond van de stad maakt en al dit soort plekken rood zou laten oplichten. Welke huizen, gebouwen en plekken zouden dat zijn? En waar zouden de lege plekken zijn? Welke plekken worden niet echt opgemerkt? Gebouwen die je wel registreert maar die verder geen plek in je hoofd innemen?
Hoe is het bijvoorbeeld om daar aan de overkant te wonen, met een balkon met uitzicht op dit perron? Dat heb ik me nooit eerder afgevraagd, dat balkon nooit gezien. Maar dat gebouwtje langs de spoorlijn zou vast rood oplichten op die plattegrond. De bovenste verdieping kijkt net boven het spoor uit. Hoe voelt het om daar voor het raam te zitten en de treinen bijna te kunnen aanraken?
Daar is mijn trein. De conducteur met een leesbril op zijn neus helpt een vrouw met kinderwagen uitstappen. Met een doorrookte stem zegt hij haar gedag met ‘houdoe’. Ook als je niets met Brabant hebt, heeft dat woord iets vertrouwds. Ik stap de warme coupé in, trek mijn handschoenen uit. Er was nog een plekje bij het raam. We rijden de bocht in.