30 ‘Er gebeuren dingen in mensen, die je niet kunt beschrijven. Er gebeuren dingen in jezelf die je niet eens in gedachten kunt omzetten.’
Deze zinnen hadden het omslag van een spannend boek kunnen sieren, maar vormen hier, in Knud Sønderby’s debuutroman Midden in een jazztijd (1931), een deel van de gefragmenteerde rode draad. Want juist dat onbeschrijfbare is wat Sønderby (1909-1966) bij monde van zijn protagonist Peter Hasvig probeert te doen. Zo poogt hij te achterhalen wat zich achter de denkende blik van om het even welk ‘lief meisje’ schuilt (misschien dacht ze aan iets, misschien dacht ze aan niets). Maar Hasvig bestudeert eenieder die zijn pad kruist en zichzelf evenzo.
Maar goed, de contouren. Hasvig is een jonge Deen van begin twintig die zich in Kopenhagen met een verveeld schouderophalen door een studie rechten beweegt. Om zijn kosten te drukken werkt hij op kantoor waar hij weinig meer doet dan zijn vingers te laten kopiëren en de minuten tot uren zien verstrijken. ’s Avonds speelt hij poker of bridge en gaat hij uit dansen. Als hij geen gezelschap vindt, trekt hij alleen naar Tivoli, waar hij vast wel iemand zal tegenkomen – aan zelfvertrouwen ontbreekt het hem niet.
En toch zit het Hasvig niet echt mee. Of anders gezegd: hij maakt het zichzelf niet eenvoudig. Op de steiger van een buitenbad loopt hij zijn ex-geliefde tegen het lijf die hem in eerste instantie wat argwanend gadeslaat voordat ze bekent hem nog altijd lief te hebben. Hij windt haar om zijn vinger, samen eten ze zandgebakjes (de één na de ander; het zwemmen heeft hen hongerig gemaakt) en drinken ze limonade, maar wanneer hij haar in zijn omhelzing achterlaat weet hij: ik kan het niet.
Daaropvolgend brengt hij een lome zomer door in het landhuis van een ander meisje, de rijke Vera Bagge, met wie hij tennist, paardrijdt en samen met gezamenlijke vrienden partijtjes bridge speelt. Deze Vera fascineert hem, hij voelt zijn liefde voor haar groeien, maar is zich ook gewaar van de afstand tussen hen, die niet krimpt. Het lukt hem niet te achterhalen wie zij is, wat zij denkt: ‘[..] het belangrijkste was dat ze over de schouder kon kijken van degene met wie ze praatte en haar ogen heel afwezig en dromerig konden worden, alsof ze dingen zag die alleen zíj zag.’ En omdat hij weet dat hij haar niet aan zich zal binden, maakt het ook niet uit dat hij de vrouw die zijn baard trimt kust, dat hij de blikken telt van al het Kopenhaags schoon dat bewonderend naar zijn blonde verschijning opkijkt – ‘Twaalf meisjes draaiden hun gezicht naar hem toe toen hij ging zitten, daar schonk hij ook geen aandacht aan.’
Midden in een jazztijd is een ‘portret van een generatie’. Sønderby laat Peter Hasvig voornamelijk optreden als observator en deelnemer, die grossiert in prachtige beschrijvingen, maar af en toe lijkt hij het uit te schreeuwen of laat hij een cynisch gelach weerklinken, vooral op die momenten dat het leven hem volkomen nutteloos schijnt: ‘Op een keer zou de hele wereld om hem heen staan en hem uitlachen. Dubbelslaan van het lachen. – God, zag je mij? Niet? Wees daar maar blij om. – Een rat, dat kan ik je verzekeren, een wanstaltige, dikke, piepende rat met een akelige, kale, zwiepende staart van een geweten was ik, – Ik had er zín in.’ Deze roman laveert tussen het zorgeloze studentikoze en het tragisch romantische – zelfs als alles goed is, moet er toch een beetje geleden worden.
_____
Midden in een jazztijd van Knud Sønderby
is vertaald door Femke Blekkingh-Muller
met een voorwoord Jens Christian Grøndahl
en uitgegeven door Uitgeverij Oevers.
Katty Gerez Heemstra is boekverkoper bij Pantheon Boekhandel, Sint Antoniesbreestraat 132