Home Kunst Gedicht en verhaal winnaar tweede ronde schrijfwedstrijd

Gedicht en verhaal winnaar tweede ronde schrijfwedstrijd

0

Van de vele inzendingen heeft de jury een verhaal en een gedicht als beste van de tweede ronde van de Schrijfwedstrijd uitverkoren. Het verhaal en het gedicht kun je op deze pagina  lezen.

Inzendingen vóór 1 april dingen mee naar een uitverkiezing in de derde ronde en natuurlijk naar de hoofdprijs van € 500,- die wordt uitgeloofd aan het verhaal of het gedicht dat door de jury het beste wordt gevonden van alle inzendingen van de afgelopen maanden.

  Winnaars  Eervolle vermeldingen
1  Derk Fangman  –  De Burgemeester
Marije van Dodeweerd  –  Reitzstraat
2  Arjen de Wit  –  Letters
3  Jouke Turpijn  –  Voorop de fiets
  • Greetje Aerts –  Een kop koffie met een vriend
  • Joost van Tilburg –  zonder titel
  • Julia ter Veld –  Oktober
  • Miriam Verrijdt –  Amstelstation.

x

Winnaar eerste prijs tweede ronde

De Burgemeester

Derk Fangman

Na de gymles kwam Robbie op het bankje naast mij zitten. Ik schoof snel mijn broek aan de kant om plek voor hem te maken. Robbie zat pas sinds drie weken bij ons in de brugklas maar hij had al een stevige reputatie. Na zijn eerste schooldag kreeg hij van Jasper uit 2A de bijnaam One Punch Robbie omdat hij maar één klap nodig had gehad om Luka bewusteloos tegen de grond te slaan. En die zat in de bovenbouw.
‘M’n pa is dood,’ vertrouwde Robbie mij fluisterend toe terwijl hij het trainingspak van AC Milan omruilde voor een outfit van Paris Saint Germain.
Ik knikte.
‘Kende je m’n pa?’
Ik knikte opnieuw.
Iedereen in Oost kende de pa van Robbie. Hij werd de Burgemeester genoemd omdat hij altijd met een enorme gouden ketting om zijn nek door de buurt sjouwde. Een keer tijdens techniek had ik West tegen Mayke horen zeggen dat zelfs de Turken van het Krügerplein hem met die titel aanspraken. Alper had gezegd dat het waar was. En Aäron beweerde dat die ketting makkelijk 14 karaats was en zeker twintig kilo woog.
‘En ik ben een Jood,’ stelde Aäron vast. Dat deed hij altijd wanneer hij dacht dat zijn gelijk wel een steuntje in de rug kon gebruiken.
‘Vannacht is zijn begrafenis,’ zei Robbie terwijl hij de veters van zijn Nikes aantrok.
‘Vannacht?’ vroeg ik. ‘Dat kan toch helemaal niet?’
‘Jawel hoor,’ zei hij. ‘Alles kan.’

Toen we naar buiten liepen trok hij me aan mijn mouw mee naar achter de kleedkamers. Hij ritste het zakje van zijn vest open en haalde er een pakje Marlboro uit. In het pakje zat een verfomfaaide sigaret die hij in de hoek van zijn mond stopte. Hij stak de sigaret aan en nam een paar flinke hijsen.
‘Kijk,’ zei hij terwijl hij de rook uit zijn mond liet ontsnappen en onmiddellijk daarna de dikke walm weer naar binnen zoog door zijn neus. ‘Belgische waterval.’
‘Mooi,’ zei ik.
Toen de sigaret halverwege was gaf hij hem aan mij.
‘Nee, bedankt,’ zei ik. ‘Ik rook niet.’
‘Jawel hoor,’ zei hij en hij drukte de askegel van de peuk tot vlak tegen mijn jas zodat ik hem wel aan moest pakken.
‘En nu hijsen.’
De sigaret bungelde onhandig tussen mijn wijs- en middelvinger.
‘Hoe?’ vroeg ik.
‘Je moet zuigen,’ zei Robbie en hij deed het voor met een denkbeeldige sigaret die hij volleerd tussen zijn vingers hield. ‘En dan moet je doen alsof je schrikt. Alsof je vader je betrapt met die sigaret: paaa-paaa. En bij die eerste paaa adem je in en bij die tweede weer uit. Dat is inhaleren.’
Ik inhaleerde. De vierde haal lukte zonder te hoesten. Ik voelde de rook vanuit mijn mond door mijn keel trekken, naar mijn borst. Ik begon er plezier in te krijgen.
‘Paaa-paaa.’
Toen ik opkeek zag ik dat de tranen in zijn ogen stonden.
‘Kom je vanavond naar de begrafenis?’ vroeg hij.

Robbie woonde op vier hoog en om de twintig minuten werden alle asbakken verzameld en buiten het raam omgekeerd. Zijn moeder droeg een paars trainingspak van Fiorentina, de rest van de gasten kende ik niet maar vrijwel alle topteams uit de Engelse, Spaanse, Duitse en Italiaanse competities waren vertegenwoordigd. Het leek wel Champions League.

Zelf had Robbie nog steeds het blauwe PSG-pak aan van vanmiddag. We gingen op de grond achter de bank zitten met een grote schaal frituur wat Robbie bruin fruit noemde. Als we op onze knieën gingen zitten konden we net over de rand van de bank heen kijken.
‘Dat is Rooie Mink,’ wees Robbie terwijl hij twee kaasstengels tegelijk in zijn mond stopte. Hij vertelde dat Rooie Mink vroeger tanks had gereden in het leger maar nu in inlichtingen zat. Inlichtingen en oplichtingen, hoorde ik Rooie Mink zelf zeggen. Hij was uitvoerig in gesprek met een man die Bennie van Amsterdam werd genoemd, een Rotterdammer in hart en nieren die in iedere zin minstens één keer het woord kanker gebruikte.
‘Laat dat mandje maar weer zakken,’ riep de moeder van Robbie die ons boven de bank had zien uitsteken. Robbie rende naar de keuken en kwam even later terug met een nieuwe schaal snacks.
‘Mijn broer snuift cocaïne,’ zei Robbie toen hij zich weer naast mij op de grond had laten zakken. ‘Volgens hem kan je met dat spul op alle meisjes versieren.’
‘Oh,’ zei ik en ik duwde een mini-frikadelletje door de mayonaise.
‘Wil je het proberen?’
Ik knikte.
Robbie krabbelde op, verdween door de deur en kwam even later weer terug met iets dat hij zorgvuldig onder zijn vest verborg. Eenmaal achter de bank haalde hij een groene pot onder het vest tevoorschijn. Hij haalde de deksel van de pot en schepte er met een mes een flinke punt wit poeder uit die hij onder mijn neus hield.
‘En nu moet je snuiven,’ moedigde hij mij aan.
Nadat ik het poeder op had gesnoven hield hij nog een mespunt onder mijn andere neusgat. ‘Op één been kan je niet lopen,’ zei hij smalend.
Terwijl Robbie ook allebei zijn neusgaten vol snoof met het poeder voelde ik mijn gezicht langzaam gevoelloos worden.
‘Lekker,’ zei ik.
Robbie knikte verheugd.

Het was nacht, maar er waren geen sterren. In het donker liepen we twee aan twee richting het Oosterpark. Toen we bij de grote vijver waren aangekomen moest de moeder van Robbie huilen. ‘Doe jij het maar,’ snikte ze tegen Rooie Mink. ‘Ik kan het niet.’
Ze overhandigde hem een plastic tas van de Lidl.
De rest van het gezelschap scheen bij met hun telefoons. Rooie Mink ging met zijn hand in de tas en haalde er de groene pot uit die net thuis nog onder het vest van Robbie had gezeten. Ik hoorde Robbie een paar keer opzichtig zijn neus ophalen, maar ik durfde hem niet aan te kijken. Mink haalde de deksel van de pot en wierp deze naast zich in het gras. ‘Vaarwel gabber,’ zei hij. Daarna draaide hij de pot om. In het licht van de telefoonschermpjes zag ik hoe de wolk poeder langzaam wegdreef boven het water.
‘Kanker,’ zei Bennie van Amsterdam.

 

Winnaar tweede prijs tweede ronde

Reitzstraat

Marije van Dodeweerd

Mijn straat is een verzamelplaats
van meisjes die hun zusjes dragen
die als zij spelen in het zand
mijn dochters schepje komen vragen

Mijn straat is een verzamelplaats
van jongens die pas laat gaan slapen
voetballend langs de rafelrand
en van het veld hun eer af schrapen

De tweestrijd in mijn onderbuik
Hun handen langs mijn vlinderstruik
Ze zwaaien naar me door het raam
dit is de Reitzstraat, aangenaam

Mijn straat is een verzamelplaats
van vrouwen die op bankjes zitten
in de schaduw aan de kant
kauwen zij op zonnepitten

Mijn straat is een verzamelplaats
van mannen lopend in parade
gebedssnoer losjes in de hand
gekleed in slippers en gewaden

De tweestijd in mijn onderbuik
Hun handen langs mijn vlinderstruik
Ze zwaaien naar me door het raam
dit is de Reitzstraat, aangenaam

En nu is er een nieuw getij
van mensen vol van hypotheken
zij kopen langzaam pand voor pand
en doen de straat gestaag verbleken

De tweestrijd in mijn onderbuik
Ze planten ook een vlinderstruik
Ze zwaaien naar me door het raam
Opgestaan is plaats vergaan

Ik zwaai ze terug, ik kijk het aan
Dit is de Reitzstraat, aangenaam