Het bestuurlijk stelsel van Amsterdam bevat met opzet ernstige democratische gebreken. Het toekomstscenario is niet veelbelovend, maar heel misschien kan de politiek daar verandering in brengen.
Eva Kwakman
Op 15 februari valt er een brief op mijn deurmat. Hij gaat over de komst van windmolens in Amsterdam-Oost en is duidelijk bedoeld om mijn eventuele zorgen hierover te sussen. ‘We zullen bij het kiezen van locaties een goed onderbouwde afweging maken, waarin ook de zorgen en bezwaren van bewoners en ondernemers een rol spelen.’ Ondertekend door Marieke van Doorninck, GroenLinks-wethouder Ruimtelijke Ontwikkeling en Duurzaamheid, en Rick Vermin, portefeuillehouder Duurzaamheid in stadsdeel Oost, ook van GroenLinks.
De brief is de eerste informatie die ik hier van de gemeente over krijg, terwijl de geplande windmolens en de protesten van directe omwonenden al maanden worden besproken in de media. Aan Het Parool vertellen die omwonenden dat ze net als ik te laat geïnformeerd worden, en aan de Volkskrant dat er vervolgens niet écht naar hun meningen wordt geluisterd. Zoals oost-online schreef, baseerde de stadsdeelcommissie op die meningen al een advies tégen de windmolens die gepland zijn bij IJburg, het Zeeburgereiland en het Science Park. Uit de brief die ik heb ontvangen blijkt dat dit advies inderdaad niet in acht is genomen, want deze gebieden worden nog steeds opgesomd als mogelijke bestemmingen.
Dat de buurtbewoners niet het laatste woord hebben, blijkt ook uit het antwoord van GroenLinks-wethouder democratisering Rutger Groot Wassink op een vraag over de windmolens tijdens een vergadering met de Raadscommissie Kunst, Diversiteit en Democratisering: ‘Sommige dingen moeten simpelweg en dan kan het inderdaad zo zijn, bijvoorbeeld waar het gaat over verslavingsinstellingen, dat direct omwonenden dat niet willen, maar er toch vanuit de representatieve democratie redelijkerwijs verwacht mag worden dat een dergelijke voorziening er komt.’ Hij praat er enigszins omheen door een ander voorbeeld te nemen dan dat van de windmolens zelf, maar de boodschap is duidelijk.
Alles wat er misgaat
De windmolencasus is de belichaming van alles wat er misgaat in het bestuurlijk stelsel van Amsterdam. Afgelopen november maakte een evaluatie van het stelsel door onderzoeksbureau Necker van Naem duidelijk dat de stemmen van bewoners uit de stadsdelen niet genoeg gehoord worden. Ook bestuurders, politici en ambtenaren bleken er diep ontevreden over. ‘Het is gewoon onvolkomen democratie die we in de stad hebben’, aldus Bas van Vliet, stadsdeelcommissielid voor Méérbelangen in Oost. Op dit moment wordt door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders druk overlegd, waarna het college in maart met een koersbepaling voor het stelsel zal komen. Wat zijn precies de democratische gebreken van het huidige stelsel? Waar komen die vandaan? En kunnen we van de toekomstplannen iets beters verwachten?
‘Niets meer dan wat elke burger heeft’
De inspraak van Amsterdammers op beleid is op veel manieren beperkt in het huidige stelsel. In de eerste plaats hebben de stadsdeelcommissies, die naar inwoners moeten luisteren en op basis daarvan de dagelijks besturen van stadsdelen moeten adviseren, vrijwel geen bevoegdheden. Van Vliet: ‘We hebben alleen een adviesrecht. Maar ja, dat komt eigenlijk neer op niets meer dan wat elke burger heeft.’ Uit het onderzoeksrapport blijkt dan ook dat slechts 8 procent van de bestuurders, politici en ambtenaren vindt dat adviezen van de stadsdeelcommissie genoeg worden meegenomen door het college en de gemeenteraad. Ook Amsterdammers die meededen aan het onderzoek zeggen dat hun inspraak niet serieus wordt genomen en dat ze geen terugkoppeling krijgen over wat er met hun ideeën wordt gedaan. Maarten Poorter, stadsdeelvoorzitter in Oost van de PvdA, laat weten dat de garantie dat de burger het laatste woord krijgt inderdaad volledig ontbreekt.
Dat de adviezen van de stadsdeelcommissies de hogere lagen niet bereiken, heeft ook te maken met de functie van de dagelijks besturen van stadsdelen. Zij worden niet gekozen door de stadsdeelcommissies, maar aangesteld door het college om beleid van de Stopera uit te voeren. Daardoor zitten ze ‘een beetje tussen die twee vuren in’ en moeten ze soms de stadsdeelcommissie vertellen dat het college nou eenmaal iets anders wil, aldus Poorter. Daartegen hebben de adviezen van de stadsdeelcommissies natuurlijk geen schijn van kans. Van Vliet beaamt dit: ‘Die mensen zijn zetbazen van het college, in feite.’
Gemeenteraad en college zijn inderdaad ‘wel eens heel selectief aan het shoppen in de standpunten van de stadsdelen’
‘Wel benadrukt Poorter dat het bestuur in Oost ‘er zelf nog heel wat van kan maken’ door de stadsdeelcommissie volledig serieus te nemen en de adviezen zo veel mogelijk over te nemen. ‘Maar dat geldt niet per se voor de gemeenteraad en de wethouders.’ Het is zo dat adviezen van de stadsdeelcommissie het college alleen kunnen bereiken via het dagelijks bestuur, mits het college daarom vraagt. Tegenmacht op bestelling, zou je het kunnen noemen. Volgens Jan-Bert Vroege, gemeenteraadslid van D66, zijn de gemeenteraad en het college inderdaad ‘wel eens heel selectief aan het shoppen in de standpunten van de stadsdelen’ in plaats van elk standpunt even serieus te nemen.
Weinig discussie mogelijk
Van de bewoners die meededen aan het onderzoek van Necker van Naem vindt ‘bijna twee derde (63 procent) dat Amsterdammers niet voldoende mogelijkheden hebben om mee te beslissen.’ Wanneer er wel actief om inspraak van inwoners wordt gevraagd, ligt er vaak al een beleidsplan klaar en is er nog weinig discussie mogelijk. 58 procent van de inwoners die meededen aan het onderzoek, vindt dan ook dat de gemeente Amsterdammers niet vroeg genoeg bij de plannen betrekt. Van Vliet beaamt dit en noemt het voorbeeld van de windmolens, waarbij er volgens hem ook al een plan klaarlag vóór het participatietraject met buurtbewoners begon en er grote onvrede kwam bovendrijven. ‘En dan hoor je wethouder Van Doorninck steeds herhalen dat er nog niets vast staat, maar ja, dat is natuurlijk niet zo.’
Ondemocratisch als bewust ontwerp
‘Dat het niet goed werkt, was denk ik de bedoeling van het stelsel’, zegt Van Vliet cynisch. Maar hij heeft gelijk: het afbrokkelen van de inbreng van de stadsdelen en hun inwoners is geen onvoorziene uitkomst, maar een bewust ontwerp. Vóór 2014 waren de stadsdelen van Amsterdam en Rotterdam nog ‘deelgemeenten’ die op lokaal niveau evenveel bevoegdheden hadden als gemeenten, met eigen wethouders en een eigen raad. Sindsdien is hun macht steeds meer ingeperkt. De deelgemeenten werden afgeschaft na een wetsvoorstel tijdens Rutte I en een uiteindelijke instemming van de Eerste Kamer tijdens Rutte II. Formeel vond het eerste kabinet, dat een kleinere overheid voorstond, dat de deelgemeenten een onnodige bestuurslaag waren, rapporteert Nu.nl. Maar Van Vliet is ervan overtuigd ‘dat men ook een afrekening wilde met de PvdA in de grote steden.’ Dat Lodewijk Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in kabinet-Rutte II, geen goede ervaring had met stadsdelen gedurende zijn tijd als wethouder, hielp daarbij, volgens Van Vliet.
Het verhaal van D66-raadslid Vroege bevestigt dit: in de jaren dat stadsdeelbestuurders nog verkozen werden in plaats van aangesteld door het college, werd er volgens hem door PvdA en GroenLinks vanuit bestuursfunctie oppositie gevoerd tegen het stedelijk bestuur. Hij vond dit niet de bedoeling, net als vermoedelijk de partijen van de toenmalige kabinetten. In een minder gekunstelde bewoording werden de eigen meningen van de stadsdelen dus simpelweg als te lastig ondervonden. En dus werden ze de kop ingedrukt.
De huidige stadsdeelcommissies met hun magere adviesrecht noemt Van Vliet ‘een doekje voor het bloeden’ van de lokale democratie. Zo werden ze oorspronkelijk uiteraard niet gepresenteerd: stadsdeelvoorzitter Poorter vertelt dat het college het stelsel invoerde onder het paraplumotto ‘minder politiek, meer democratie’. ‘Nou, democratie bestaat bij de gratie van waarborging; dat burgers ook echt iets te zeggen hebben. Door dit democratie te noemen, houd je mensen voor de gek.’
Niet de representatie die je wordt beloofd
Niet alleen door beperkte inspraak laat de lokale democratie in Amsterdam te wensen over; ook door de gebrekkige representatie van burgers. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat Amsterdammers de stadsdeelcommissieleden niet representatief vinden voor de buurt, omdat deze verkozen zijn met politieke lijsten. In het oorspronkelijke plan voor het huidige bestuurlijk stelsel bestond de stadsdeelcommissie uit betrokken bewoners die zich individueel verkiesbaar konden stellen, maar dat is door D66 ‘de nek omgedraaid’, in de woorden van Van Vliet. ‘Tja, het is treurig om te zeggen: D66 is ooit opgericht voor de radicale democratisering van de maatschappij en die heeft een democratisch orgaan tandeloos gemaakt.’
De zeven stadsdelen van Amsterdam zijn onderverdeeld in 22 gebieden, en de verkiezingen voor stadsdeelcommissies worden per gebied gehouden. Elk gebied heeft dus zijn eigen fractie in de commissie. Door de verkiezing met politieke lijsten hebben stadsdeelcommissieleden de neiging om zich te organiseren langs partijlijnen in plaats van langs de lijnen van het gebied dat ze horen te representeren, zo wijst het onderzoek uit. Hierdoor krijgen kiezers niet de representatie die hun wordt beloofd. Van Vliet benadrukt echter dat stadsdeelcommissie Oost hier een uitzondering op is. Ze vergaderen een keer per maand met de gebiedsfractie en een keer plenair, waardoor ‘je veel meer geneigd bent om voor je gebied op te komen.’
Maar ook het aanhouden van de gebiedsindeling heeft op het niveau van de verkiezingen een negatief effect op representatie. Hierdoor is het voor kleinere politieke partijen namelijk veel moeilijker om een zetel te bemachtigen. Bovendien zorgt het in de stadsdeelcommissies voor scheve representaties die vergelijkbaar zijn met de Amerikaanse politiek, zoals Vroege opmerkt. De onderzoekscommissie schrijft: ‘Zo kreeg Denk in stadsdeel Nieuw-West 9.503 stemmen, maar kreeg het ‘slechts’ drie zetels in de stadsdeelcommissie. De VVD haalde ‘maar’ 6.070 stemmen, maar is met vier zetels vertegenwoordigd in deze stadsdeelcommissie.’
Bestuur kan zijn gang gaan
Nog een gebrek van het stelsel is de democratische controle en de macht en tegenmacht. ‘Democratie draait om controle door de burger’, zegt Poorter, maar in Amsterdam gebeurt dit niet genoeg. Volgens het onderzoeksrapport hebben inwoners het idee dat het dagelijks bestuur zijn gang kan gaan zonder dat het goed gecontroleerd wordt. Ook bestuurders, ambtenaren en politici maken zich zorgen over de ‘checks and balances’ binnen het systeem die zo onmisbaar zijn in een democratie.
Het dagelijks bestuur hoeft geen verantwoording af te leggen aan een democratisch orgaan
Het is inderdaad zo dat het dagelijks bestuur geen verantwoording hoeft af te leggen aan een democratisch orgaan; de stadsdeelcommissie noch de gemeenteraad. Vroege vindt dit een van de ‘weeffouten’ van het huidige stelsel. Gemeenteraadsleden hebben wel de mogelijkheid om dagelijks besturen ter verantwoording te roepen, maar niet zonder eerst toestemming te vragen aan het college, vertelt Vroege bij een vergadering van de Raadscommissie Kunst, Diversiteit en Democratisering. Alsof de macht hiermee nog niet gecentreerd genoeg was, wordt volgens Poorter door gemeenteraadsleden ook nauwelijks gebruikgemaakt van die mogelijkheid: sinds zijn aanstelling in 2018 is het hem één keer overkomen.
Deze gebrekkige inspraak, representatie en ‘checks and balances’ maken samen dat het bestuurlijk stelsel op lokaal niveau eigenlijk ondemocratisch is: ‘De stadsdelen hebben (te) weinig in te brengen, de stad heeft het voor het zeggen’, concludeert onderzoeksbureau Necker van Naem.
Ze waren gewaarschuwd
De kritiek van het onderzoeksrapport komt niet uit de lucht vallen. Het huidige bestuurlijk stelsel is in 2017 aangenomen met een klein draagvlak en bestuurders, politici en ambtenaren noemen het volgens het rapport ook wel een ‘liefdeloos compromis’. Voor velen waren de gebreken van het stelsel dus al duidelijk ten tijde van de invoering. Stadsdeelvoorzitter Poorter, die toen gemeenteraadslid was: ‘Ik heb het aan de voorkant ruimschoots voorspeld. Toen heb ik er gehakt van gemaakt. Wat er in de evaluatie staat is eigenlijk precies datgeen wat ik toen al verwachtte.’ Ook deskundigen waarschuwden de gemeenteraad vóór de stemming al dat het stelsel ‘vooral bedoeld [leek] om de macht van het stadsbestuur te vergroten in plaats van de burgers meer invloed te geven op het bestuur’, schrijft Het Parool. En toch kwam het er.
Wie tijdens het lezen van dit artikel nog een lichtpuntje zag in het feit dat er nu in ieder geval een onafhankelijke onderzoekscommissie aan te pas is gekomen die vast en zeker voor toekomstige verbetering zal zorgen, heeft het helaas mis.
Op het menu: ‘Een tegenstelling die er niet toe doet’
In het onderzoek van Necker van Naem geven zowel Amsterdammers als bestuurders, politici en ambtenaren aan dat een gekozen volksvertegenwoordiging beter zou zijn dan de huidige aanstelling van stadsdeelbesturen door het college. Desondanks wordt er door het onderzoeksbureau, in samenwerking met de Universiteit van Tilburg, een scenario voor 2022 geadviseerd waarin de organen van het stelsel en hun taken en bevoegdheden hetzelfde blijven: een aangesteld stadsdeelbestuur dat stedelijk beleid uitvoert en een gekozen stadsdeelcommissie met slechts adviesrecht. Dit moet aangevuld worden met meer stimulatie van en mogelijkheden voor participatie van inwoners, als poging om inspraak te bevorderen. Het scenario wordt ‘meervoudige democratie’ genoemd, terwijl de representatieve democratie er nog steeds niet mee wordt versterkt (afgezien van een idee om bewoners in te loten in de stadsdeelcommissies).
‘Graag weer terug naar de stadsdeelraden’
Stadsdeelcommissielid Van Vliet heeft het idee dat de onderzoekscommissie dit experimentele scenario ‘vooral heel leuk vond vanuit een wetenschappelijk oogpunt.’ Hij vindt dat participatieprojecten representatieve democratie en lokale bevoegdheden niet kunnen vervangen. Hij wil dan ook terug naar een gekozen bestuur zoals in het vorige stelsel met bestuurscommissies, al vond hij die al een ‘slap aftreksel van de stadsdeelraden.’ Het allerliefst zou hij die stadsdeelraden (die er waren in de tijd van de deelgemeenten) dan ook weer terugzien. Hetzelfde geldt voor stadsdeelvoorzitter Poorter. Hij noemt de keuze die er wordt gecreëerd in het onderzoeksrapport tussen versterking van óf de representatieve democratie óf de participatieve democratie ‘een tegenstelling die er niet toe doet’. D66-raadslid Vroege sluit zich hierbij aan, maar vindt het belangrijker dat het dagelijks bestuur bestaat uit goede bestuurders dan dat ze de verkiezingsuitslag in een stadsdeel representeren. Zo lang ze maar goed gecontroleerd kunnen worden door een democratisch orgaan, zegt hij.
‘Ongekroonde koningen van de buurt’
Ook is het nog de vraag of op die participatie-initiatieven niet slechts de inwoners afkomen die sowieso al actief betrokken waren bij het stadsdeel. Het onderzoeksbureau erkent dit risico en benadrukt daarom de noodzaak ‘om voldoende oog te houden voor en te variëren in de (digitale) participatiemiddelen die op stadsdeelniveau worden ingezet, om zo steeds aan te sluiten bij de participatievoorkeuren van verschillende typen inwoners.’ Maar wat als het gros van de inwoners überhaupt niets van de mogelijkheden tot participeren meekrijgt? Wat blijft er dan van die ‘versterking’ van de lokale democratie over? Representatieve democratie betrekt een ‘zo breed mogelijke groep’ bij beleidsvorming, schreven John Bijl en Bart Cosijn in 2016 al in Het Parool naar aanleiding van de plannen voor het nieuwe stelsel.
Vroege ziet ook dat participatieprojecten vooral mensen kunnen trekken die er tijd voor hebben en die dan ‘ongekroonde koningen van de buurt’ worden, terwijl ze ‘niet gedragen worden door de meerderheid van een achterban.’ Maar Poorter heeft juist de ervaring dat er met participatie een grotere groep te bereiken valt dan met de traditionele representatieve democratie, ‘omdat je niet meteen een keuze over vier jaar politiek hoeft te maken, maar bijvoorbeeld een maand heel actief meepraat.’ Hij noemt het voorbeeld van het Sumatraplantsoen ‘waar de opkomst voor verkiezingen best laag is, maar er wel heel veel mensen meepraten over hun plein.’ Daartegenover stelt hij de mensen die afkomen op de representatieve stadsdeelcommissie, die vaak hoger opgeleid zijn en wellicht niet het hele stadsdeel representeren.
Onder de verantwoordelijkheid uitgekomen
Een andere vraag die me langzaam bekruipt tijdens het lezen van de aanbevelingen is of participatie als ‘oplossing’ de verantwoordelijkheid voor het behouden en beschermen van de democratie niet te veel bij de burgers legt, terwijl de gemeente er makkelijk onderuit komt. Het is immers dankzij bestuurders en politici dat het huidige stelsel niet democratisch genoeg is, dus zou je kunnen beredeneren dat het ook aan hen is om dat van binnenuit aan te pakken. Dat is onderdeel van hun functie. Ze worden ervoor betaald. Maar in het scenario van het onderzoeksbureau is het blijkbaar aan de burger om met haar participatie te compenseren voor het gebrekkige stelsel van haar gemeente. Poorter ziet het echter niet zo negatief, omdat hij denkt ‘dat de burger die verantwoordelijkheid wel aankan en die ook wel wil hebben.’ Zo lang het stelsel de burger maar de garantie biedt dat er na de participatie ook echt naar diens stem wordt geluisterd, voegt hij eraan toe.
‘Je kunt participeren zoveel je wilt.’ Tevergeefs
En dat is de bottom line: die garantie is er in het scenario van het onderzoeksbureau niet. Of het idee van participatie nou een diverse groep aantrekt of niet en of het nou wel of niet met verantwoordelijkheden speelt. Poorter beaamt dat inspraak van inwoners in de toekomst niet genoeg zal worden meegenomen als de standpunten van de stadsdeelcommissies niet bindend worden. Zo ook Van Vliet: ‘Als in het coalitieakkoord staat dat de Wibautstraat dicht moet voor autoverkeer, maar de buurt vindt dat hij open moet blijven, dan weet ik wel hoe het gaat, hoor. Dan kun je participeren zoveel je wilt, maar dan gaat hij dicht.’
Het onderzoeksbureau blijft in zijn aanbevelingen herhalen dat het stelsel vooral verbeterd kan worden door te werken aan houding en gedrag van bestuurders, politici en ambtenaren. Vroege sluit zich hierbij aan. Hij vindt het bindend maken van de adviezen van de stadsdeelcommissie een ‘formaliteit’ en denkt dat in plaats daarvan beter de administratie, de organisatie en de omgang tussen politici en bestuurders bijgeschaafd kan worden. Nu gebeurt het volgens hem namelijk vaak dat adviezen ‘verdwijnen in de mist’. ‘Niemand weet waar ze blijven, niemand weet wat ermee gebeurt.’ Maar democratie is toch niet iets wat je als burger gegund moet worden door goedgezinde bestuurders? Er moeten toch vastgelegde wetten en regels zijn in een democratie die waarborgen dat ook minder goedgezinde bestuurders de macht niet naar zich toe kunnen trekken?
Een andere reden om de adviezen van de stadsdeelcommissie niet bindend te maken vindt Vroege dat de gemeenteraad uiteindelijk toch het laatste woord moet hebben. Die is immers het hoogste orgaan, oppert hij. ‘Als wij met z’n allen bepalen dat we alle lantaarnpalen geel willen verven dan kunnen we dat besluiten, ook al vindt de rest van de stad dat geen goed idee. Dus je moet ook niet aan de autonomie van de gemeenteraad komen, maar we kunnen wel afspreken hoe we met elkaar omgaan.’
Voor de verandering: een lichtpuntje
De kwestie van het bestuurlijk stelsel komt dus neer op fundamentele vragen over wat democratie is en bij wie de macht zou moeten liggen. Op dit moment zijn de raad en het college zich daarover aan het buigen. En hier komt dan toch misschien het lichtpuntje dat tot nu toe ontbrak. Want uit een vergadering van de Raadscommissie Kunst, Diversiteit en Democratisering op 17 februari blijkt dat de PvdA, GroenLinks, de PvdD en DENK het grofweg met elkaar eens zijn: zij willen het decentrale bestuur behouden en meer bevoegdheden voor de stadsdeelcommissies. D66 wil meer verantwoordelijkheden, budget en ambtelijke ondersteuning voor de stadsdelen, maar in diens visie blijft het adviesrecht een adviesrecht. Ook wil de partij het dagelijks bestuur van de stadsdelen controleerbaarder maken door het te laten kiezen door de gemeenteraad.
Maar het interessantste standpunt in dit overleg is dat van de VVD. Voor de verandering staat die partij namelijk eens niet te springen om de lokale democratie om zeep te helpen, maar wil ze de stadsdeelcommissies juist lichtelijk versterken met budgetrecht en een controlerende functie. Dat dit een verandering is, erkent ze zelf overigens niet: op een compliment van D66-raadslid Vroege met bijval van JA21-raadslid Kevin Kreuger over de draai die ze gemaakt lijken te hebben, reageert VVD-raadslid Dorienke de Grave-Verkerk: ‘Ik loop te lang mee om mij te laten framen in draaiingen of dat soort dingen.’ Ze benadrukt dat ‘de VVD-fractie níet wil dat de bestuurlijke spaghetti vergroot wordt’ en ‘ook zéker niet dat het ambtelijk apparaat uitdijt’. Dit past binnen de grotere waarneming van Marc Chavannes in de Correspondent dat de VVD nu, in coronatijd, opeens pleit voor een sterkere overheid, zonder dat de partij wil toegeven dat ze voorheen fout zat en dat links hierover misschien toch een beetje gelijk had.
Maar dat terzijde. Hoe dan ook betekent het nieuwe standpunt van de VVD dat er mogelijk een meerderheid kan komen voor sterkere stadsdelen. Vanaf 2 maart zal het college de toekomstige koers van het stelsel gaan bepalen. In juni of juli komt het dan weer terug naar de gemeenteraad voor uiteindelijke besluitvorming, vertelt Vroege. De mening van verantwoordelijk wethouder Groot Wassink is in ieder geval duidelijk. In 2017 zei hij als GroenLinks-fractievoorzitter over het huidige stelsel tegen AT5: ‘Dit voorstel ondermijnt het vertrouwen in de lokale democratie.’ Ook in de recente vergadering van de Raadscommissie Kunst, Diversiteit en Democratisering laat hij zijn standpunt doorschemeren: ‘Ik denk dat een nieuw evenwicht heel erg mooi is.’
Het is nog maar de vraag
De stadsdelen worden bij deze beleidsvorming betrokken (formeel, in ieder geval).Op 27 januari is er al een overleg geweest waar ook stadsdeelcommissies konden inspreken. Daarnaast zitten er ‘een aantal stadsdeelbestuurders’ in het ‘kernteam’ dat het proces regisseert. De beleids- en besluitvorming lijkt echter dezelfde gebreken te hebben als het bestuurlijk stelsel dat het beoogt te verbeteren: pas ná de koersbepaling van het college en het opstellen van het voorstel worden Amsterdammers uitgenodigd om in te spreken en mogen stadsdeelcommissies een officieel advies geven. Of hier daadwerkelijk iets mee gedaan zal worden, is dan ook nog maar de vraag, zegt Van Vliet. Toch hoopt hij dat de Stopera door het onderzoeksrapport het licht heeft gezien: ‘Misschien was dit nodig om ze te laten inzien dat het een onmogelijk stelsel is.’