Vandaag hangt de zomer in de strakblauwe lucht, terwijl we nog maar net met het voorjaar begonnen zijn. De bladeren aan de bomen zitten er dit jaar al veel eerder aan, de groeispurt is allang begonnen. Een winter hebben we niet gehad waardoor de natuur al veel verder is dan normaal. Heerlijk in de zon struin ik met mijn hond langs de vijver van het Oosterpark. Roos huppelt vrolijk voor me uit. Dat doet ze eigenlijk altijd; voor haar maakt het niet uit of het nu regent of stralend mooi weer is: ze is het zonnetje in mijn leven.
Even verderop komt een kalende man op zijn gemak aan fietsen. Hij is slonzig gekleed en draagt een onverzorgde baard. Vlak voor me stapt hij af, opent de houten kist die achter op zijn bagagedrager gemonteerd is en ineens steekt de nek van een eend er bovenuit. Met beide handen tilt hij de witte eend uit de kist en loopt ermee naar de vijver. Daar laat hij de eend te water en die zwemt vrolijk een rondje rondom het kleine eiland. Hij besteedt geen enkele aandacht aan zijn soortgenootjes, en ook die laten hem links liggen.
Nieuwsgierig geworden naar dit wat vreemdsoortig huisdier loop ik op de man af. ‘Mag ik u wat vragen?’ ‘Ja, zeker.’ ‘Komt uw eend wel weer naar u terug?’ De man knikt en vertelt me dat hij de eend vanaf jongs af aan heeft. Hij vond het baby-eendje in zijn eentje, al piepend, maar er was al die tijd geen vader of moeder die zich erom bekommerde.
‘Je moet ook nooit een baby-eendje bij een eend terugzetten, want de kans is erg groot dat die het zal verstoten of dat-ie het zelfs doodmaakt. Ik heb die kleine helemaal verzorgd, dat’s echt prachtig om ’m te zien opgroeien.’ Het genot is van zijn gezicht af te lezen. ‘Wat fijn dat u ’m gered heeft.’ De man vertelt dat hij op driehoog woont, en ja, daar is geen water voor zijn eend, dus gaat hij dagelijks met zijn eend eropuit.
Even later komt de eend aan wal en waggelt op zijn gemak naar ons toe. De man aait hem over zijn verendek, pakt hem beet en tilt hem weer in zijn kist. Terwijl we nog aan het praten zijn, kijkt de eend nieuwsgierig om zich heen. De andere eenden in de vijver dobberen wat rond en besteden verder geen aandacht aan de eend in de kist. Het zijn twee volkomen afgescheiden werelden.
Ik vraag hem of het niet een wat eenzaam leven is voor zijn eend? ‘Nou nee, hij heb mij toch,’ zegt hij met een glimlach. ‘Thuis loopt-ie vrij rond, en volgt-ie me altijd. Vooral als ik naar de keuken loop, want ja, je weet maar nooit hè, het eten komt van daar… En als ik het eendje toen niet had gered dan was-ie allang dood geweest.’ ‘Heeft-ie ook een naam?’
‘Ja zeker, hij heet Donald, van Donald Duck hè, niet erg origineel, maar ach, wat maakt ’t uit. Maar deze Donald verzeilt niet in allerlei gekke situaties, zoals Donald Duck. Mijn Donald heeft een zeer gezapig leventje,’ voegt hij er lachend aan toe. De man is erg dol op zijn Donald, en volgens mij heeft de eend het ook naar zijn zin.
Ik neem afscheid van ze, en wens de man veel plezier met zijn eend. Je komt toch altijd weer niet-alledaagse tafereeltjes tegen in Oost, en het Oosterpark is een huiseend rijker.