Home Lezen en schrijven Marja Vuijsjes geschiedenis

Marja Vuijsjes geschiedenis

0

In 2012 kwam Marja Vuijsjes(1955) veel geprezen Ons Kamp, een min of meer joodse geschiedenis uit. Daarin vormden de lotgevallen van de familie Vuijsje de kapstok waaraan ze de (oorlogs)geschiedenis van joods Amsterdam ophing. Ook in haar recent uitgekomen Oude dozen, een min of meer feministische leesgeschiedenis, wederom lovend besproken, belicht Vuijsje aan de hand van haar eigen verhaal de emancipatiegeschiedenis van de jaren zeventig. In beide boeken vervult de Indische Buurt een rol.

Tineke Kalk | Foto Marcel de Cnock

Je komt uit een familie waarin de emancipatiegedachte een belangrijke rol speelde
‘Mijn vader kwam uit een gezin met zes kinderen. Op de jongste na werden ze in het armste gedeelte van de Jodenhoek geboren. Mijn opa Isaac sloot zich als bakkersknecht aan bij de sociaaldemocratische arbeidersbeweging. Dankzij diezelfde beweging kon het gezin naar een driekamerwoning in de Retiefstraat verhuizen. De voor hun doen ruime woningen in de Transvaalbuurt waren dankzij SDAP-wethouder Wibaut tot stand gekomen. Drie van mijn ooms waren enthousiast lid van de AJC, de jeugdcentrale van de SDAP. Mijn vader was ook nog een blauwe maandag aangesloten bij de AJC, maar hij vond het daar allemaal veel te truttig. Hij was amateurtrombonist en stortte zich liever op muziek en de roaring twenties. Twee van mijn vaders jongere broers werden onderwijzer.

Mijn vader was de enige van de overlevende familieleden die na de oorlog nog in een Amsterdamse arbeidersbuurt woonde. In de Indische Buurt was hij erg op zijn gemak, hij bleef er wonen totdat hij niet meer voor zichzelf kon zorgen. Ook met zijn bestaan als bakkersknecht was hij redelijk tevreden. Zijn oudste broer, die ook arbeider bleef, verhuisde naar de Veluwe, de broer die na hem kwam (een van de onderwijzers en stamvader van de andere schrijvende Vuijsjes) werkte als corrector bij een uitgeverij en verhuisde naar het Gooi, de jongste had samen met zijn vrouw een avondwinkel in de Utrechtsestraat.’

Je bent opgegroeid met de oorlog, met ‘Ons kamp’
‘In de oorlog werd de helft van mijn vaders
familie vermoord. Hij was de enige van de familie die het concentratiekamp overleefde. Terwijl zijn drie broers die ‘alleen maar’ ondergedoken hadden gezeten meestal zwegen over hun oorlogservaringen, hield mijn vader niet op om over zijn belevenissen in Auschwitz te praten. Later hebben mijn neven mij wel verteld dat zij dat geweldig van mijn vader vonden. Mij gingen die verhalen vreselijk irriteren. Zelf hield ik mijn mond toen een paar kinderen van de lagere school als zij mij zagen ‘de neus’ riepen. Die keer dat ik met een bebloed hoofd thuiskwam omdat een meisje een steen naar mij ‘vuile jodin’ gegooid had, verzon ik een smoes. Maar meestal ging het er niet over, of werd het joods-zijn als iets positiefs beschouwd. Toen we met schoolreisje waren, brak de zesdaagse oorlog uit. Alle docenten proosten op Israël. Ze wisten dat mijn broer daar woonde. De solidariteit met dat land was toen nog grenzeloos.’

Was er een verschil tussen het schrijven van ‘Oude dozen’ en ‘Ons kamp’?
‘Ons kamp beslaat een eeuw, terwijl het bij Oude dozen om een decennium gaat. In Ons kamp staat mijn vader centraal, in Oude dozen mijn geschiedenis. Eigenlijk ben ik nogal verlegen en ik was als de dood dat het particulier gezeur zou worden. Mede daarom heb ik als invalshoek de dozen met feministische literatuur gekozen die ik hoe langer hoe vaker langs de kant van de weg zag staan: de babyboomgeneratie is aan het opruimen geslagen en oude boeken worden als eerste weggedaan. Het boek is ook een verhaal over ouder worden, over terugblik op de periode waarin alles anders moest.’

Kan je iets vertellen over je jeugd?
‘Ik ben opgegroeid in een donkere benedenwoning in de Bankastraat, maar wel met tuintje en zandbak in een tamelijk nette arbeidersbuurt. Hoewel de buurt nog ‘wit’ was, was onze straat ook toen al kleurrijk. Er woonden bijvoorbeeld twee Surinaamse zussen die met witte Nederlandse mannen getrouwd waren. Onze bovenbuurman was een communist die nog wel eens zijn vrouw sloeg als hij dronken was. Iets verderop had je de motorpotten: ze hadden echt een motor en van die lange leren jassen. Mijn vader stond bekend als het Jodenmannetje. In een tijd waarin, ook in arbeiderskringen, het ideaal van de man als enige kostwinnaar gangbaar was, verdiende mijn moeder als enige vrouw in de straat haar eigen geld met naaien. Gelovig is mijn vader nooit geweest, maar op vrijdag aten we vaak kippensoep en boterkoek en met Pesach matzes. Op zondagochtend, wij woonden in het midden van de Bankastraat, zagen we hoe de katholieken zich naar rechts spoedden om naar de Gerardus Majellakerk te gaan en de gereformeerden naar links richting de Muiderkerk.’

Hoe zag je schoolcarrière eruit?
‘Op de lagere school had ik een geweldige onderwijzer. Meester Harras was een kleine Surinaamse man met een aanstekelijk gevoel voor humor. Tijdens de les pakte hij af en toe de gitaar om met ons te zingen. Voor de afscheidsavond leerden we Do-Re-Mi uit de Sound of Music te zingen, maar we zongen ook Surinaamse liedjes. Hij was, zoals meer onderwijzers op de J.P.Coenschool, beïnvloed door de ideeën van onderwijsvernieuwers als Co van Calcar die op zoek waren naar methoden om arbeiderskinderen hogerop te krijgen. Van meester Harras moesten we ook de krant lezen, in elk geval de voorpagina’s. Artikelen die we uitknipten – meestal uit het Parool – werden soms klassikaal besproken. De meeste meisjes uit onze wijk gingen naar de huishoudschool, maar ik werd met een aantal andere leerlingen klaargestoomd voor hoger vervolgonderwijs. Hoewel de schooltoets uitwees dat ik naar het lyceum kon, koos ik, tot verdriet van Meester Harras, voor de Mulo, de Van Deventerschool op het Javaplantsoen. Mijn ouders, die allebei niet meer dan de lagere school hadden, vonden dat prima.

Hoe verliep jouw emanciptie als vrouw?
‘Op mijn zestiende ging ik werken. Drie jaar later was ik getrouwd. Terwijl Man Vrouw en Maatschappij (MVM) ijverde voor herverdeling van het onbetaalde werk dat vrouwen deden, streefde ik er nog naar om mijn kantoorbaan moeiteloos te combineren met het huishouden. Mijn huwelijk liep al snel op de klippen. Via vrienden en vriendinnen die ik daarna leerde kennen kwam ik terecht tussen de politieke babyboomers en sloot mij aan bij een feministische-socialistische praatgroep. In dat milieu vond ik iets terug van de non-conformistisch sfeer die bij ons in huis heerste. In die tijd las, nee studeerde ik op de feministische boeken die uitkwamen. Voor ons waren het handleidingen voor hoe je een autonoom vrouwenleven kon opbouwen. Veel van die boeken heb ik herlezen, maar een klassieker zoals De tweede Sekse van Simone de Beauvoir staat nog als een huis.

In de jaren zeventig hadden we een zeer optimistische kijk op de emancipatie van man en vrouw. We waren ervan overtuigd dat er aan het eind van de eeuw totale seksegelijkheid kon zijn. Helaas is dat halverwege blijven steken. Op alle gebieden ben ik nu pessimistischer. Hoewel er ook lichtpuntjes zijn. Toen ik
een poosje geleden een artikel voor Het Parool schreef over mijn oude school, nu de Indische Buurtschool, zag ik dat daar nog steeds onderwijzers à la Meester Harras rondlopen. Kinderen met een achterstand hebben nog steeds dat extra duwtje nodig dat ik ook ooit gekregen heb.’

Marja Vuijsje Ons Kamp, een min of meer joodse geschiedenis, €15,00. 332 pagina’s. Uitgeverij Atlas, Amsterdam, 2012

Marja Vuijsje Oude dozen, een min of meer feministische leesgeschiedenis, €21,99. 256 pagina’s. Uitgeverij Atlas, Amsterdam, 2018

Vorig artikelDe schrijvende kapper
Volgend artikelCafé Eik en Linde: Altijd zichzelf gebleven