Jong is ie, en donker, en hij rijdt scooter. Niet een combinatie die je geliefd maakt bij de meeste Amsterdammers. Zeker niet bij de Amsterdamse politieagenten.
Tekst Arie van Tol | Foto Frank Schoevaart | Dwars
Op één van de laatste aangenaam warme avonden van de nazomer was hij uitgegaan. Een avoriete tijdsbesteding van hem. Ver na middernacht liep hij met een vriend in één van de stillere straatjes in de buurt van het Leidseplein.
Een viertal halfdronken robuuste jongemannen naderden. Of er verbaal machogedrag vooraf ging aan de lijfelijke schermutselingen blijft onduidelijk. Maar zeker is dat hij met enkele flinke slagen en schoppen ruw tegen de grond werd gewerkt. Toegetakeld en uitgeschakeld was hij, maar zijn vriend – ook donker, maar veel sterker – liet het er niet bij zitten, sloeg en schopte terug.
‘Hoe kom je erbij om aangifte te doen?!’
Lang duurde de vechtpartij niet, al snel verscheen de politie. Misschien een gevolg van het feit dat camera’s gericht bleken te zijn op de onheilsplek. De agenten deden hun werk. Maar wat is precies hun werk in zo’n situatie? Natuurlijk, zorgen dat de opgefokte jongelui stoppen met slaan en schoppen. Tekenen ze ook de verhalen en interpretaties op van alle deelnemende vechtersbazen? In dit geval trokken ze een snelle conclusie: de schuld lag bij de donkere types. De vriend belandde een nachtje in de cel en hij kon na op de bon te zijn geslingerd voor verstoring van de openbare orde met een flink gehavend gezicht huiswaarts. De anderen gingen vrijuit.
Schaamte weerhield hem aanvankelijk van enig contact met vrienden en ouders. Hij at niet thuis, wist het huis te ontvluchten zonder zijn gezicht te laten zien. Zijn verhaal – ongetwijfeld subjectief gekleurd – vertelde hij de tweede dag na de gewelddadige nacht aan zijn ouders. Ze zagen zijn gehavende gezicht. Woedend waren ze.
Moeder en zoon togen naar het politiebureau aan de Linnaeusstraat. Ze zouden het er niet bij laten zitten: ze gingen aangifte doen van mishandeling. De camerabeelden zouden bewijzen dat de anderen de aanstichters waren, dat hij slachtoffer was, geen dader, hij was er van overtuigd. Of die beelden er nog waren viel te betwijfelen, zei de dienstdoend agent. En om aangifte te doen moesten ze een afspraak maken.
‘Zoals u tegen mij doet en praat, het lijkt wel racistisch.’
Twee dagen later om half 8 ’s avonds kon het. Weer gaat zijn moeder mee. Aan de balie worden ze onvriendelijk verwelkomd door een agent die lijkt te hebben gewacht op zijn komst. ‘Wat kom je hier doen?’ ‘Ik kom aangifte doen, ik heb een afspraak.’ ‘O ja, jij was betrokken bij een vechtpartij, hoe kom je er bij om aangifte te doen?’ ‘Omdat ze me hebben mishandeld.’ ‘Maar je zult toch zelf ook wel een klap hebben uitgedeeld?’ De onverkwikkelijke woorden van de agent volgen elkaar op op een steeds onverkwikkelijker toon. Alsof het de bedoeling is dat hij kwaad wordt, agressief wordt. ‘Maar ik wil gewoon aangifte doen van mishandeling.’ ‘En heb je zelf dan niets gedaan?’ Hij weet zich redelijk te beheersen, maar zegt dan toch: ‘Zoals u tegen mij doet en praat, het lijkt wel racistisch.’ De agent loopt resoluut weg door de deur naar het kantoor achter de balie.
Verbouwereerd zijn ze, moeder en zoon, razend. Er zit niets anders op dan af te druipen. De vader hoort thuis het verhaal van de moeder en de zoon. Hij snelt richting politiebureau. Dezelfde agent staat achter de balie, de uitstraling van de man laat geen ruimte voor twijfel. Hij vraagt waarom hij net heeft geweigerd een aangifte van zijn zoon op te tekenen. De agent blijft een antwoord schuldig en als hij het fototoestel in de hand van zijn bezoeker ziet vlucht hij naar achteren.
‘U moet wat beter communiceren met uw zoon’
Een collega neemt het over. Zij benadert de vader als ‘weer zo’n goedgelovige opvoeder die denkt dat zijn zoon nooit kwaad in de zin heeft’. Ze suggereert de beelden te kennen van het voorval, zegt dat het duidelijk is dat zijn zoon gevochten heeft, de aanstichter was. ‘Nee, u en uw zoon kunnen de beelden niet bekijken,’ antwoordt ze als hij er naar vraagt. Ze suggereert nog meer: dat zijn zoon een papieren bekeuring heeft meegekregen die nacht. Wat niet waar is, zijn zoon is wel bekeurd, maar heeft daar geen bewijs van ontvangen. ‘U moet wat beter communiceren met uw zoon,’ vervolgt de agente minachtend. Het is een godgeklaagde toestand op het bureau, het is duidelijk dat aangifte doen er niet in zit.
‘Weigeren van een aangifte mag formeel niet’
Navraag bij advocaten leert dat de handelwijze niet uniek is. De politie – die van het politiebureau aan de Linnaeusstraat, maar eigenlijk in heel Amsterdam – schijnt er een gewoonte van te maken in dit soort gevallen mensen er van te weerhouden aangifte te doen. Dezelfde advocaten bevestigen dat het formeel niet mag, het weigeren van een aangifte. Maar hoe dan ook heeft de klant het nakijken. Want als een agent met grote weerzin toch een aangifte opneemt, blijft de klant achter met het gevoel dat zijn ingevulde formulier vast en zeker in een diepe lade zal belanden, onder een grote stapel andere papieren.
Overigens is de bekeuring kennelijk ingetrokken, er is de afgelopen weken geen verontrustende envelop in de brievenbus te vinden geweest. De politie wil de zaak duidelijk als afgedaan beschouwen. Hem rest een nieuwe poging tot aangifte. En/of een klacht.
Natuurlijk is het niet de eerste kennismaking van hem met de politie. Een ander voorval is ook het vermelden waard. Bij een controle op een vrijdagavond werd zijn scooter in beslag genomen. Hij reed niet te hard, hij reed niet door rood, hij had zijn kentekenbewijs bij zich. Nee, er was een verdenking van de agenten dat het nummer van de motor niet correspondeerde met dat van de scooter zelf. Hij zag even later de agent op zijn scooter wegrijden. De dag erna werd hij gebeld: er was niets loos, de nummers waren gelijk.
Er was niets loos, de nummers waren gelijk
Hij kon op maandagavond zijn scooter komen halen bij het politiebureau IJtunnel. De onverschillige minachting van de politie onderging hij gelatener dan zijn vader. Maken ze hem nog excuses, is er een vorm van schadevergoeding omdat hij een weekend lang niet kon beschikken over zijn scooter? Als hij op het afgesproken tijdstip bij het bureau aanbelt wordt er niet pen gedaan. De agente is alleen en veiligheidsvoorschriften zeggen dan dat er geen mensen moeten worden binnengelaten die er dreigend uitzien. Hij is kennelijk eng. Tamelijk radeloos nu belt hij zijn vader. Die op zijn beurt sprint naar het bureau om de hoek (Linnaeusstraat), want bellend valt er geen bureau te bereiken: of ze hun collega van bureau IJtunnel vriendelijk doch dringend willen verzoeken die scooter aan zijn zoon terug te geven. Geen excuus, geen papieren bewijs van de merkwaardige inbeslagname, niets krijgt hij mee. Hij heeft wel een foto van de agent die er op vrijdagavond op zijn scooter vandoor ging. Maar wat kun je er mee?
Toch is de politie ook soms zijn vriend. Want toen laatst zijn scooter was gestolen heeft de politie ’m binnen enkele dagen teruggevonden, ergens aangetroffen. Dat er dan nog weer dagen overheen gaan voor je ’m terug hebt is dan iets dat je wat gemakkelijker accepteert.