Home Kunst Schrijven in glas: Sind Sie musikalisch?

Schrijven in glas: Sind Sie musikalisch?

1

Het is nog lastig het atelier te vinden waar ik met haar heb afgesproken. Op het terrein waar de grijze loodsen staan lijkt niemand aanwezig, het is typisch zo’n plek waar alleen de wind waait. Ik scharrel met mijn fiets aan de hand wat verloren tussen de golfplaten wanden waarin geen deur te ontdekken valt: waar is nummer vier? Even bellen maar. Met haar telefoon zwaaiend komt ze naar buiten, ergens achter mij, ik ben te ver doorgelopen. De hele omgeving lijkt op te lichten door haar stralende aanwezigheid. Ze is een van die mensen waar je meteen vrolijk van wordt. Katrin Maurer, glaskunstenares.

Voor Plato’s grot: wie lopen daar?
Gerrit Hoogstraaten ontmoet
Katrin Maurer

Loods 4 aan de Zuiderzeeweg 31, op het Zeeburgereiland naast de monding van de Piet Hein tunnel, maakt deel uit van het project dat door Bureau Broedplaatsen hier in 2000 werd gerealiseerd om vervangende werkruimte te bieden aan kunstenaars die de oude Douaneloods op het Westerdokseiland moesten verlaten. Katrin heeft hier haar atelier, een werkplaats met glasovens beneden, boven nog een verdieping met stellingen en grote tafels, en een gezellig zitje waar we koffie drinken.

Een tegeltableau aan de muur trekt meteen de aandacht. De tegels bestaan uit meerdere plaatjes op elkaar gesmolten glas. Als ik er van de zijkant langs kijk zie ik dat sommige net een paar millimeter dikker zijn dan de andere, doordat ze uit meer laagjes bestaan. In het glas zijn teksten, losse woorden, aanwijstekens en encyclopedische afbeeldingen gebrand. Door ze over elkaar te leggen ontstaan fascinerende verbindingen, maar waar kijk ik nu eigenlijk naar? Ik herken het silhouet van Goethe, ik zie een scheepswerf, een hijskraan, lees in hoofdletters het woord WORT, zie pijltjes en technische tekeningen, en vaag leesbaar de regels van een gedicht. Alles ligt onder de oppervlakte van het glas verzonken als onder een dunne korst ijzel. Ooit, toen er nog strenge winters waren, zag ik een weggewaaide krant vastgevroren in het trottoir waar ik voorzichtig om niet uit te glijden overheen liep. Daar doet me dit tableau aan denken. En om de vergelijking met een krant verder door te trekken: de “artikelen” en “foto’s” zijn precies over de tegels verdeeld. Elk vlak vertelt een eigen verhaal, met elkaar geven ze een indruk van de tijd waarin die verhalen spelen.

Katrin is geboren in Wenen, en groeide op in Salzburg. Haar fascinatie voor glas als materiaal voor het maken van kunst bracht haar via een opleiding in de buurt van Londen uiteindelijk naar de Rietveld Akademie in Amsterdam, waar ze sindsdien woont. Ik heb in eerste instantie niet het idee dat haar Oostenrijkse afkomst veel uitmaakt voor de wijze waarop we met elkaar in gesprek zijn, maar al vrij snel komt een duidelijk verschil in historisch besef en cultureel bewustzijn tussen ons aan het licht.

Net als bij onze zuiderburen in België en Frankrijk vormt de Eerste Wereldoorlog voor de Oostenrijkers een belangrijk ijkpunt in de nationale geschiedenis. Duitsland schoot de Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije te hulp tegen de Russen. Nederland was neutraal, voor ons speelt die oorlog niet zo’n rol van betekenis. Wat ik ervan weet komt vooral uit romans en verhalen over de strijd in regen en modder om een paar meter land tussen de loopgraven, een zinloze slachtpartij waarbij gifgas werd ingezet en die aan miljoenen jonge jongens het leven kostte. Maar dat drama speelde zich aan het westfront af. De strijd aan het oostfront verliep heel anders, het Russische leger werd verslagen. In zekere zin dus een overwinning, wat niet wegneemt dat elke familie in Oostenrijk wel een slachtoffer uit die tijd te herdenken heeft. De Eerste Wereldoorlog bepaalt bij hen veel meer de herinnering in het collectief geheugen dan bij ons.

Katrin vertelt over de dichter Georg Trakl, geboren 3 februari 1887. Trakl was een sensibele, duistere, zwaar-romantische figuur, maar vooral ook een geniale dichter. Hij was verslaafd aan drank en drugs, demonstratief  bezoeker van bordelen in de Judengasse in een tijd dat, zoals Benno Barnard (NRC, 4 mei 2001) over hem schreef, “het voor jonge mannen uit zijn milieu vrijwel onmogelijk was om op een ‘natuurlijke’ manier met het flauwvallende geslacht om te gaan.” Met zijn vier jaar jongere zuster had hij een buitengewoon intieme relatie. Een gespleten persoonlijkheid, geobsedeerd door de donkere kanten in zichzelf, die nog een extra schaduw kregen door alles wat er in de wereld om hem heen gebeurde. Toen de oorlog uitbrak meldde hij zich als vrijwilliger en omdat hij daar al de opleiding voor had werd hij aangesteld als assistent legerapotheker. In het najaar van 1914 kreeg hij in het lazaret bij Grodek zonder verdere medische hulp de zorg over de amper negentig zwaargewonden die de slag aldaar hadden overleefd. Trakl raakte door de confrontatie met al dat leed in een diepe depressie, vrienden konden een zelfmoordpoging nog maar net voorkomen door hem zijn dienspistool af te pakken. Maar het tij was al niet meer te keren en op 3 november 1914 benam hij zich alsnog het leven door een overdosis cocaïne.

‘In 2014,’ vertelt Katrin, ‘werd bij de honderdjarige herdenking van de eerste wereldoorlog een heel project rondom deze dichter georganiseerd. Kunstenaars werd gevraagd iets in relatie tot zijn leven en werk te maken voor een aan hem gewijde expositie in de Galerie im Traklhaus, gevestigd in zijn geboortehuis in Salzburg. Van de drie werken die ik daarvoor instuurde werden er twee gekozen, Tag en Nacht. Trakls teksten zijn vaak donker en somber, maar wel bijzonder mooi van vorm en klank. Ze zijn ook vol dreiging, hij was naar mijn idee een van die mensen die wel voelden: er komt iets op ons af. Het was een heel beklemmende tijd voor mensen die een beetje begrip hadden voor wat er in de wereld aan de hand was op dat moment.’

‘Wilde je dat gevoel ook zo weergeven dat het naar onze tijd verwijst?’ vraag ik, in een poging haar werk te begrijpen door het in mijn eigen historisch kader te plaatsen.

‘Zo’n referentie vind ik een beetje gevaarlijk,’ antwoordt ze. ‘Je kunt zeker parallellen zien, maar ik wil met mijn werk niet direct zinspelen op angst voor een nieuwe oorlog. Ik moet wel zeggen dat ik door het Trakl-thema nu op het idee ben gekomen voor mijn nieuwe project. Dat zal gaan over die periode van de eerste wereldoorlog en de stroming van het Dadaïsme . En ook, als je daarop doelt, heb ik soms het gevoel dat de maatschappij collectief aan geheugenverlies lijdt. Herdenkingen zoals die in 2014 zijn daarom belangrijk. Maar dus in zichzelf, om ons te bezinnen, niet per se om ons te waarschuwen.’

‘Dat element van waarschuwen zit er voor mij toch ook in,’ hou ik vol.

‘Voor mij zeker niet. Voor mij ging het erom me volledig in de mindset van zijn expressionistische denken te verplaatsen. Ik heb geprobeerd net als hij gevoelens in kleur en vorm te vertalen. Trakls lyrische benadering, evenals zijn ervaringen, heb ik in stemmingsbeelden gematerialiseerd. De expressionistische stijl van de schrijver heb ik gevisualiseerd in vorm, materiaal en object.

Het werk “Dag” verwijst naar Trakls hartverscheurende ervaringen in Grodek. Bij het vreemde object “Nacht” heb ik gedacht aan zijn isolatie en zijn ambivalente houding ten opzichte van seksualiteit. “Frisse Lucht” is een uitdrukking van de positieve stemming  zoals je die bij Trakl soms toch ook aantreft aan het begin van zijn verzen. Het waren kwetsbare momenten van geluk in zijn korte leven. Hij schreef bijvoorbeeld: “Om vier uur in de ochtend nam ik een maan- en vriesbad op mijn balkon in de ochtend en eindelijk schreef ik een prachtig gedicht dat bibbert en beeft van de kou.” (G.T, 2012). Ik heb naar aanleiding van die tekst afval uit een glasoven mooi ingelijst. Ik wilde dat element van hoop en oog voor toevallig gevonden schoonheid in plaats van alleen maar voor ellende en bederf ook laten zien.’

Al deze werken zijn te vinden op de website www.katrinmaurer.com.

‘Je zegt dat het je heeft geïnspireerd tot waar je nu aan bezig bent. Maar het Dadaïsme, dat is toch heel wat anders dan de poëzie van Georg Trakl?’

‘Zeker, misschien moet ik het zo zeggen, dat mijn nieuwe project gaat over hoe kunstenaars in die tijd reageerden op wat er om hen heen in de wereld gebeurde. Iedere kunststroming accentueert zijn eigen stukje van de waarheid.’

‘Een tijdsbeeld, en hoe dat wordt ervaren, het lijkt een thema in je werk. Heb je er ook al een titel voor, of misschien een voorlopige?’

‘Ik heb er al meerdere bedacht, op dit moment is het Dada Toto.’

‘Dada Toto,’ herhaal ik in totaal onbegrip voor wat ze daarmee zou kunnen bedoelen.

‘Ja, Toto, daar zit zowel Dood als Alles in…’

‘Ah, ja, mooi! En Dada?’

‘Dat het ook allemaal nonsens wordt.’

Het gesprek valt hier een beetje stil. We kijken naar het dikke boek op haar werktafel, Der Grosse Duden Bildwörterbuch der Deutschen Sprache, uit 1958. Voor haar een bron van teksten en afbeeldingen die ze kan gebruiken en in een nieuw verband met elkaar kan brengen. Ze heeft het over de verbinding van subjectief en objectief, begrippen die wel enig houvast bieden. Ze plaatst haar werk ermee in een filosofisch kader en ik zie de syntheses van heel persoonlijke waarnemingen, zoals het bakelieten stopcontact uit het huis van haar tante en een foto van familieleden, met nuchtere cijfers, pijltjes, illustraties en symbolen. Maar wat bedoelt ze daar nu mee te zeggen? Wat ze erover vertelt neem ik op met mijn telefoonrecorder en ik weet al dat ik daar eerst nog eens heel goed naar zal moeten luisteren voor ik verder met haar in gesprek kan gaan.

Taal is een belangrijk element in het werk van Katrin Maurer – met die gedachte begin ik een paar weken later aan ons tweede gesprek. Of misschien moet ik zeggen: fragmenten van taal, soms alleen een woord. Zo staan er twee meter hoge glazen letters in het park bij de Fraeylemaborg te Slochteren, de gemeente waar in 1959 het Groningen- gasveld werd ontdekt. In 2009 werd het vijftigjarig jubileum van deze ontdekking gevierd met onder meer de tentoonstelling “Gas in glas” waarvoor zeven glaskunstenaars werk mochten maken. Katrin was één van hen. De glazen letters die als wegwijzers door het hele park staan vormen met elkaar het woord FUTURE. De sculpturen zijn opgebouwd uit witte draaibare glazen kubussen die elk ook weer van letters zijn voorzien. Je kunt ermee spelen en er woorden mee vormen zoals in het Scrabblespel. Mogelijke woorden zijn aardgeesten, duurzaamheid, perspectief en versnelling. Het idee erachter is dat je daarmee zowel kritisch als vrijelijk je gedachten kunt laten gaan over wat het aardgas ons gebracht heeft en van welke betekenis het ook in de toekomt nog voor ons zal zijn. Nu we, anno 2017, weten hoe die toekomst er voor veel Groningers uitziet en hoe bij hen de onrust over kleinere en grotere aardbevingen verder toeneemt, zou men het woord ook met die onzekerheid kunnen associëren.

Het spelen met taal zien we terug in de titels die ze haar werk geeft. Neem “Luucelomypoc”, dat ze in 2015 maakte voor een expositie in de Biesboschhal van de voormalige scheepsmotorenfabriek in Dordrecht (DordtYart), en dat, zoals we op haar site kunnen lezen, voortborduurt op het eerdere project met de titel “Simulacrum” (Glasmuseum Leerdam, 2014). Die titel is ontleend aan Jean Baudrillards simulacrumtheorie en vindt in die theorie ook zijn betekenis. Baudrillard plaatst de realiteit lijnrecht tegenover de door de beeldcultuur gecreëerde illusie van de werkelijkheid, door hem “hyperrealiteit” genoemd. Een simulacrum is een kopie zonder origineel, het is dus niet meer te linken aan iets origineels, iets echts.

Okay, duidelijk. Maar Luucelomypoc? Hoe spreek je dat eigenlijk uit, is mijn eerste vraag aan haar.

‘Luucelomypoc,’  zegt ze zonder haperen. Ze lacht. ‘Daar heb ik wel op geoefend hoor. Het woord is opgebouwd uit molecuul, omgekeerd, en copy. Als je het van achter naar voren leest staat er Copy-molecuul. En zo is dit werk ook gemaakt: elk glazen balletje, elk molecuul, het origineel zeg maar, kopieert zichzelf, de kopie vormt weer zijn eigen origineel en zo gaat dat door. En daarom is dit een Luucelomypoc.’

‘Nog één dan: Lybsterious?’

‘Dat stuk heb ik gemaakt tijdens een workshop in Lybster, een Schots vissersdorpje. Ik zag daar ergens op een houten paal een pamflet over een jongetje dat vermist werd en dood was gevonden aan de kust. Dat raakte mij diep, en tegelijk was het een raadsel wat er nu eigenlijk gebeurd was, daarom ben ik allerlei informatie over Lybster gaan verzamelen. Die zie je terug in afbeeldingen en teksten op de glazen tegels. De titel Lybsterious is een samenvoeging van Lybster met mysterious.’

‘Je speelt dus met woorden, zoals dichters doen. Het zou me niet verbazen als je zelf ook  gedichten schrijft?’

‘Dat heb ik van jongs af aan gedaan, inderdaad. En alles bewaard. Ik heb heel veel van die kleine schetsboekjes en bloknootjes,  en daar heb ik van alles in opgeschreven, niet alleen dichtregels van mijzelf en van anderen, maar ook bijvoorbeeld wat ik mensen zo hoor zeggen, om me heen of  op tv. Het kunnen zelfs ook recepten zijn, echt van alles.’

‘En gebruik je die ook in je werk?’

‘Ja, soms blader ik er wat doorheen, en het is eigenlijk net als met die tegeltableaus, elke pagina vertelt zijn eigen verhaal. En soms verwerk ik dat dan in een van die glaslagen. Door het opbouwen van de laagjes worden sommige delen afgedekt en ieder laagje beïnvloedt en verandert de originele informatie. Het gaat er mij ook om te laten zien wat lezen en schrijven eigenlijk is. Iedereen leest dezelfde zin een beetje anders, een woord kan op heel veel verschillende manieren gebruikt maar ook misbruikt worden, dat vind ik heel intrigerend. En dat kan ik beter naar voren brengen als ik tekst, of losse woorden, meng met andere indrukken.’

‘Je bent heel erg bezig met het verleden, je nieuwe project gaat over honderd jaar geleden. Kan ik dat vergelijken met het schrijven van een historische roman?’

‘Nou, bij een historische roman ga je ervan uit dat die niet op vele manieren interpreteerbaar is. Het gaat mij nu juist meer om de gevoelsmatige herinterpretatie, en die hoop ik bij de kijker ook zo op te roepen. Ik ga niks uitleggen of vertellen, niemand gaat meer weten over toen. Ik vind de verbindingen die gelegd kunnen worden spannend, en dat gebeurt dan eigenlijk op een heel intuïtieve manier. Gedurende het hele proces ben ik vooral voortdurend bezig met het maken van selecties, daarin begint voor mij de betekenis. Ik beslis, dit zinnetje of dat beeld vind ik nu belangrijk, dat ga ik nu copieren en bewerken, en in lagen samenvoegen. Esthetische voorkeuren spelen zeker ook een rol. Ik heb bijvoorbeeld drie teksten en één foto en die wil ik met elkaar verbinden, dan moet ik kijken of het past, of het resultaat visueel werkt.’

‘Ja dat begrijp ik, het mag geen modderig plaatje worden…’

‘Tenzij dat nu juist is wat ik wil, een modderig plaatje.’

‘Maar heb je dan, zoals in een boek, behalve het tijdperk waarin je het laat spelen, ook zoiets als een personage, of laat ik zeggen, een thema in je hoofd, waardoor je in een bepaalde richting wordt gestuurd? En misschien de verbinding met de actualiteit legt?’

‘Een personage, nee… En de actualiteit, dat ben ik zelf. Ik ben het die dit maakt, dus ik ben de verbinding tussen toen en nu.’

‘Misschien ben je zelf dan wel het personage?’

‘Ik ben degene die het kunstwerk maakt. En ik ben zelf ook het heden. Mijn interpretatie en alles wat ik daarmee doe is de verbinding met dat heden. Ik word als het ware getriggerd door in de geschiedenis te duiken, maar op een gegeven moment stopt dat en laat ik het open hoe dat verder gaat. Dat is wat me ook aanspreekt in het Dadaïsme, het vrije, zelfs het anarchistische daarin. En de humor die er vaak ook in zit, die vind ik heel inspirerend.’

Ze bladert intussen in een van haar bloknootjes, en dat valt toevallig open bij een zinnetje van

Kurt Schwitters: “Sind Sie musikalisch? Ich meine musikalisch für Farben, Flecken und Linien?”

‘Is dat misschien een goed zinnetje voor je nieuwe project?’ opper ik.

‘Wie weet, ja, misschien. Schwitters was ook een Dadaïst, maar hij viel een beetje buiten de groep, ze vonden hem te burgerlijk. Dat waren ze natuurlijk in feite allemaal, zogenaamd antiburgerlijke mensen zijn zelf heel vaak juist heel burgerlijk.’

‘Zo is dat,’ ben ik het met haar eens. ‘De beste kunstenaars zijn hele saaie mensen, of aan de drank.’

‘Of allebei. In elk geval, Schwitters heeft zijn eigen richting opgezet, die noemde hij Merz. Een spel met de naam Kommerz. Hij woonde op dat moment in Engeland, gevlucht voor de nazi’s. Hij moest maar zien te overleven in een vreemd land, met een andere taal, en toch behield hij zijn gevoel voor humor. Alles wat hij maakte was diepzinnig maar ook grappig, ook zijn poëzie was lichtvoetig, en dat vind ik heel knap als kunst juist in zulke dramatische tijden en omstandigheden toch zo humoristisch blijft.’

Ze vertelt hoe de Dadaïst Tristan Tzara een plastic zak vol krantensnippers leegschudde, de snippers zoals ze op de grond vielen aan elkaar legde en zei: zo schrijft men een gedicht. Een recept dat haar, zegt ze, juist door die strenge aanpak de vrijheid geeft daar chaotisch mee om te gaan.

Ik bedenk, terwijl ik dit schrijf, waarom ik me zelf nooit zo voor het Dadaïsme heb geïnteresseerd. Het van alle syntaxis en semantiek ontdane woord heeft voor mij als schrijver weinig aantrekkingskracht, en als ik al een enkele keer een gedicht schrijf, gaat het ook daarin om de inhoud. Ik kan wel zien hoe Dadaïsten reageerden op een uiteengevallen wereld, door die zelf te versnipperen en alle betekenis erin los te laten, misschien was dat ook een noodzakelijk proces alvorens opnieuw zin en betekenis gevonden konden worden. En misschien werkt het voor beeldend kunstenaars wel altijd zo, omdat hun creativiteit per definitie al veel losser van de taal is. Zelfs wanneer ze er, zoals Katrin dat doet, letters, woorden en strofen in verwerken, dan nog krijgen die vooral betekenis in en door hun nieuwe omgeving, in haar geval, het glas. Een van haar nieuwste werken, nog in wording, samengesteld uit laboratoriumbuizen en kolven, voorzien van glazen oogjes waardoor ze aan de muur kunnen worden bevestigd, komt op mij over als een geheimzinnige en wie weet voorspellende tekst, een teken aan de wand. De titel ervan is “Liquid Leaves”, vloeibare bladeren.

Nu we het toch over een wand hebben: in Plato’s grot zitten mensen vastgeketend voor een wand waarop ze alleen schaduwen van de werkelijkheid zien. Zoals aan alle andere kunstenaars in deze reeks, leg ik ook haar de vraag voor: wat is jouw positie in dat verhaal?

Ze hoeft er niet lang over na te denken.

‘Ik ben een schaduwwerper, een van diegenen die achter het muurtje voor de grot lopen en allerlei voorwerpen omhoog houden. Waarmee ik overigens niet wil zeggen dat ik mezelf beschouw als iemand die voor anderen de realiteit bepaalt, of aan hen voorschrijft. Ik ben niet iemand die binnen zit en zegt dit, wat we hier voor ons zien, is de realiteit. Maar ik ben ook niet degeen die naar buiten loopt, dan terugkeert en zegt, jongens, wat ik nu heb gezien, dat is pas echt de realiteit. Het gaat me niet om een opheldering, maar om de veelheid aan manieren waarop wij de dingen begrijpen. Het is bij mij ook vooral de behoefte om iets te communiceren. Dus als ik daar lekker buiten achter dat muurtje mag lopen en kunstenaar mag zijn, dan ben ik dat gewoon, en dan ben ik daar vooral gewoon wie ik ben.’

Bij het uitwerken van mijn opnames en aantekeningen dringt zich, voor het eerst in deze reeks, ook aan mij de vraag op waar ík mij eigenlijk bevind in die hele grotvergelijking. Ik ben er maar steeds van uitgegaan dat ik in zekere zin met collega-kunstenaars in gesprek zou gaan, dat we elkaar als zodanig vrij moeiteloos zouden herkennen en begrijpen. Maar in het gesprek met Katrin voel ik me ineens veel meer een geketende die naar de schaduwen op de wand kijkt en daar tevreden mee is, zelfingenomen in de veronderstelling alles al te weten. Katrin loopt daar buiten en ze geeft antwoord op mijn vragen, maar luister ik wel echt naar wat ze zegt? Als ik de opnames terugluister hoor ik hoe ik om de haverklap haar verhalen onderbreek met een of andere eigenwijze opmerking, waarna zij onverstoorbaar haar antwoord vervolgt. Ik chargeer het nu, in werkelijkheid was het gesprek veel gelijkwaardiger en was het ook niet alleen maar onzin wat ik te berde bracht, maar als ik mijn bijdragen eraan zelfstandig op een rijtje zet, dan hoor ik dat ik wel erg mijn best doe om haar te begrijpen en alles wat ze zegt in mijn “denkraam te passen”, om met Maarten Toonder te spreken, maar ook dat dit denkraam toch niet meer is dan een venster op de schaduwen op de muur tegenover mij. Hoe zou het gesprek zijn verlopen als ik in staat was geweest mijn ketenen te breken en me om te draaien naar het licht? Nu zat ik half omgedraaid, en had ik de hele tijd het gevoel dat ik haar niet helemaal begreep, terwijl haar betoog toch werkelijk, nou ja, glashelder was.

Als we buiten komen, schijnt het zonlicht in haar ogen. Ze heeft een extra kleurvlakje in haar rechteroog, een laagje oranjebruin over het blauw. Als ik het zou kunnen, als ik in haar techniek zou kunnen werken, zou dit mijn portret in glas van haar zijn: een foto van haar ogen, en van haar rechter iris, gecombineerd met de tekst: It’s all in the eye of the beholder. En misschien ook met: Sind Sie musikalisch? Ich meine, musikalisch für Farben, Flecken und Linien?

 

1 REACTIE