Laat ik beginnen met een bekentenis: het duizelt me. Het Droste-effect dat optreedt wanneer ik een poging waag te schrijven over een schrijver die niet alleen schrijft over het schrijven van andere schrijvers, maar ook haar eigen schrijven continu onder een loep legt. In eerste instantie wilde ik openen met het literaire program dat Marja Pruis, schrijver en Groene-criticus, in haar nieuwe boek Genoeg nu over mij zegt na te streven: ‘De hele wereld ongevraagd penetreren met iets wat niet doorverteld mag worden.’ Ik zou ermee openen om er vervolgens een triomfantelijk vraagteken achter te zetten: en, gelukt?
Maar dan denk ik aan wat Pruis schrijft over een bespreking die ze gaf van het werk van Connie Palmen, jaren geleden, en houd me toch maar in:
‘Soms is schrijven over boeken een poging om ze te demystificeren: kijk, het is maar gewoon een boek, geschreven door iemand met kennelijke bedoelingen.’ Ergens anders schrijft Pruis over haar advies aan een jonge schrijver: huiver zoveel je wilt tijdens het schrijven, maar val er alsjeblieft de lezer niet mee lastig. En weer elders zegt ze zichzelf zelden, en als met flink wat schroom, ‘fan’ te noemen. Daar kan ik in elk geval het heft in eigen handen nemen: ik ben een groot bewonderaar van het schrijven van Marja Pruis.
Genoeg nu over mij lijkt een afrekening te zijn met haar schrijven tot nog toe en tegelijkertijd een springplank naar nog te schrijven stukken.
Inderdaad roept het lezen van dit boek een vreemd soort déjà lu op – de meeste van de stukken heb ik door de jaren heen, ingekort of in hun volledigheid, in De Groene Amsterdammer gelezen, niet wetende dat ik toe las naar iets wat aan een afscheid doet denken. Maar van wat precies?
Pruis, die in al haar stukken vanuit een voor de lezer altijd herkenbaar ‘ik’ schrijft, wijdt een deel van haar boek aan het definiëren van dat ‘ik’. Ze zet zich af tegen de schrijvers (met of zonder reputatie, zelfbenoemd of aangewezen) die menen dat hun ‘privé-ik’ (dat vreemdgaat, liefheeft, tatoeages zet, aan nare ziektes lijdt, beroemd wordt, aan en van de drugs raakt) samenvalt met het schrijvende ‘ik’. Het is Pruis, denk ik, nadrukkelijk om de constructie van het ‘ik’ te doen; die van anderen, net zozeer als die van haarzelf.
Waar Pruis in haar eerdere boek Kus me, straf me nog afwisselde tussen ‘feit’ (in essays) en fictie (korte verhalen), positioneert ze zich nu in het grijze gebied ertussen. Zowel titel, literair program als ondertitel (‘confessies van een ervaren schamer’) suggereren een zekere openheid te geven, maar in haar schrijven probeert ze die openheid juist te ontmaskeren als iets onwenselijks, als iets wat al snel neigt (of riekt) naar narcisme. Ze is de laatste die zich wil aansluiten in een polonaise van ‘bekentenisliteratuur’, beweert ze. En toch, daar op de grens tussen de touwtjes in handen hebben en ze voorbij de controle laten vieren, balanceert ze.
Zo schrijft ze bijvoorbeeld hoe zij en de vader van haar kinderen een bezoek brengen aan een vriendin in Engeland. De vriendin is in haar nopjes, vond een oude videoband terug van een vakantie die ze jaren geleden samen maakten, toen de kinderen nog klein waren. Pruis en de vader zijn in eerste instantie wat argwanend, in retrospect was die vakantie misschien helemaal zo aangenaam niet, maar uiteindelijk buigen ze toch beide voorover om de beelden beter te kunnen zien. Ze vervolgt:
‘Het was te veel en het was te weinig. Nu wilde ik ook uren ongestoord naar hun gezichten van dichtbij kijken, de band terugspoelen, het boek waarmee ik me op het strand had verschanst verre van me werpen, de zee in duiken, naar ze toe rennen, onder water zwemmen, rondjes zwieren.
Maar zo’n moeder was ik helemaal niet.’ Die laatste zin is waar de ware bekentenisliteratuur dankbaar het stokje over zou nemen, maar waar Pruis de regie in eigen hand houdt. Wat voor moeder ze wel is, laat ze aan haar kinderen.
Wie hoopt de ins en outs van Pruis’ privéleven te achterhalen, zal dus bedrogen uitkomen. Toch is de uiteindelijke figuur die zij als de ‘ik’ in haar stukken creëert vele malen interessanter. Ze schrijft over kappersbezoeken, Beyoncé, Chimamanda Ngozi Adichie, de film La vie d’Adèle, feminisme anno nu en, voortdurend, dat eeuwig lijkende verschil tussen mannen en vrouwen. Ze besluit haar boek met de volgende zinnen:
‘Nooit meer zou ik schrijven over mannen en vrouwen. Niks meer daarover. Voorgoed klaar. Over en uit. En ik nam me voor om alles wat ik tot nog toe heb geschreven te herroepen. Bij dezen.’ Bedankt daarvoor, ik geloof er niets van.
____
Genoeg nu over mij geschreven door Marja Pruis,
uitgegeven door Van Nijgh & Van Ditmar
Katty Gerez Heemstra is boekverkoper bij Pantheon Boekhandel, Sint Antoniesbreestraat 132