Tenor en componist Henry Muldrow kwam in 1985 naar Amsterdam om aan het, toen nog, Sweelinck Conservatorium te studeren. Geboren in Raleigh, de hoofdstad van North Carolina, studeerde hij daar aan de universiteit in Chapel Hill. Nu woont hij alweer zevenendertig jaar op de Kadijken. Toen zijn stem het liet afweten, stortte hij zich op de Nederlandse poëzie, de inspiratiebron voor zijn liedjes en educatieve raps.

Jannelies Poelstra | Foto Elisabeth van Dorp

Als ik Henry bel voor een afspraak, schrik ik even: hij is sinds kort weer thuis na een verblijf in Reade aan de Overtoom. Hij revalideerde daar na een operatie aan een goedaardige knobbel in zijn nek, waardoor hij deels verlamd was geraakt. Maar het gaat weer goed met hem, verzekert de zeventigjarige Amerikaan mij: “Ik kan nog geen vijftig push-ups, maar heb weer veel energie en inspiratie!” Het is 5 november, de dag van de Amerikaanse verkiezingen, als ik in de Tussen Kadijken de steile trappen naar zijn appartement op de derde etage beklim.

Of hij gestemd heeft? Het antwoord komt in voortreffelijk Nederlands met Amerikaans accent.
“Oh, no! Als artiest wil ik mensen blij maken. Ik mag wel stemmen, maar ik ben al te lang weg en laat me liever niet uit over mijn politieke voorkeur. De polarisatie is deze keer nog erger dan bij de vorige verkiezingen.”

Hoe ben je in Amsterdam terecht gekomen?
“In 1984 ontmoette ik op een zangconcours in Leipzig de Amerikaanse countertenor Derek Lee Ragin. Hij stelde mij voor aan zijn docent Max van Egmond, die daar in de jury zat. Daarna heb ik me aangemeld en ben ik aangenomen op het Sweelinck. Ik heb twee jaar bij Max aan het conservatorium gestudeerd en twee jaar privéles van hem gehad. Hij nam me mee naar festivals in Europa, waardoor ik meteen werk had. Maar ik heb ook onder het Rijksmuseum gezongen. Daar haalde ik wel honderd gulden per uur op!”

Wat vond je van Amsterdam?
Ik vond Amsterdam heel spannend. Ik was net dertig en mijn feestgeest was er nog. In Amerika dronk iedereen Heineken, maar in Amsterdam ontdekte ik Belgische biertjes. Ik ging uit in de Melkweg en Paradiso en naar kroegjes. Ik heb zelfs een zangtour met 16e-eeuwse liedjes gedaan in cafés in de Jordaan. De eerste twee jaar woonde ik daar in het Regenboogs-Liefdehofje. De Stichting Jan Pietersz. Huis verhuurde daar woonruimte aan muziekstudenten. In dat hofje woonden toen vooral dansers en acteurs, maar die hadden last van mijn zangoefeningen. Toen de stichting hier in de Tussen Kadijken drie panden kreeg voor musici, mocht ik hier komen wonen. Ik heb zo veel geluk gehad! Het is zo inspirerend om bij andere musici te wonen. Soms werken we samen aan projecten. De buurt zag er toen wel heel anders uit, met gestutte huizen en kraakpanden. Een fenomeen dat ik nog niet kende uit de plaatsen, waar ik vandaan kwam in Amerika.”

Je had een carrière als tenor, nu niet meer. Hoe komt dat?
“Ik ben opgegroeid met gospel en soul, met Stevie Wonder en Diana Ross. Op mijn elfde jaar ging ik meedoen aan musicals zoals ‘Oliver’. Musical was nieuw voor mij. Er ging een wereld voor mij open: het orkest, de kostuums en de repetities. Toen mijn ouders rond mijn elfde gingen scheiden, vond ik troost in het zingen. Mijn vader vond het maar een verspilling van tijd, maar na de middelbare school kreeg ik een beurs voor de universiteit en ging ik poetry en zang studeren. Mijn docent zei dat ik een tenor was en tenoren zijn gewild, omdat er minder tenoren dan baritons zijn.

Veel mensen denken dat ik operazanger was, maar ik was oratoriumzanger. Mijn stem bleek heel geschikt voor Bach en Händel. Ik heb zeker vijftig keer de Matthäus-Passion gezongen. De eerste keer was een disaster! Ik viel te laat in en dan moet je nog drie uur blijven staan, waarin ik die fout maar niet uit mijn hoofd kreeg! Midden jaren negentig ging het opeens niet meer. Mijn stem was veranderd. Dat was een schok! Achteraf ben ik waarschijnlijk nooit een tenor geweest, maar eigenlijk een bariton. Andere zangers hadden dat wel eens gezegd, maar mijn docenten hielden vol dat ik een tenor was. Als ik een bariton was geweest, was ik waarschijnlijk nooit in Amsterdam terechtgekomen. Ik heb toen een bordje opgehangen ‘Tenor is geen tenor meer’ en mijn complete verzameling Bach-partituren weggedaan.”

Hoe heb je dat verwerkt?
“Om niet depressief te worden, ben ik toen pas echt Nederlands gaan leren door elke dag een gedicht te lezen. Ik begon met Gerrit Achterberg. Wist je dat hij de PC-Hooftprijs heeft gewonnen, maar ook zijn hospita heeft vermoord? Ik ben zijn gedichten op eigen composities gaan vertolken. Critici vonden de muziek fantastisch, maar mijn vertolking miserabel. Waarschijnlijk door mijn accent, Nederlanders zijn heel kritisch op hun taal. Maar Achterberg is so heavy! Toen ontdekte ik dichters zoals C. Buddingh’, Mies Bouwhuis en Annie M.G. Schmidt. Buddingh’s gedicht de Blauwbilgorgel was een ontdekking, zo fantasievol en inspirerend!”

Wie zijn Dr. Dro en de Droomwevers?
“Als ik nog tenor zou zijn geweest, zou ik nu waarschijnlijk nog steeds de Matthäus-Passion zingen. Ik had de ontwikkelingen in de muziek in de jaren negentig in Amerika helemaal gemist! Toen ik stopte als tenor, ontdekte ik pas rap en bekende rappers als Dr. Dre. Dat vond ik interessant, maar de slang en grove taal past niet echt bij mij. Ik ben toen als Dr. Dro het genre gaan gebruiken voor educatieve raps, ritmische gedichten voor de jeugd. Ik had toen al de stichting Culturele Droomwevers opgericht, waar ik met andere creatievelingen, muzikanten, beeldende kunstenaars, schrijvers en zangers, vormgaf aan mijn liedjes. We hadden de eerste jaren veel sponsoren en kunstenaars en zangers, zoals Birgit Schuurman en Ellen ten Damme, werkten gratis mee. Een heel mooi project was ons dierenalfabet met animatiefilmpjes. Dat is een paar keer in Kriterion vertoond.”

Op YouTube laat Henry me het dierenalfabet en zijn door basisschoolleerlingen ingezongen raps zien. Maar ook filmpjes van zijn Henry Muldrow Jazzcombo. Op de filmpjes spat het plezier van de swingende Muldrow af.

“Kijk! Hier treden we op in Reade als bedankje voor de goede zorg, maar ook om de mensen die daar revalideren een hart onder de riem te steken. Ik heb zoveel dingen gedaan en ben geïnteresseerd in heel veel stijlen en instrumenten.”

Lachend: “In de jaren tachtig heeft een Duitse producent ook nog een discosingle met mij opgenomen. Als mr. Henry zing ik daarop met zo’n hoge falsetstem. Dat was in die tijd trendy in de popmuziek, maar helemaal niet mijn natuurlijke stem. Zo’n twintig jaar geleden heb ik ook een keer een inzending gedaan voor de voorselectie van het Eurovisie Songfestival. Natuurlijk ben ik het niet geworden!”

En wat doe je nu?
Ik zit nog steeds boordevol inspiratie en ideeën. Samen met anderen werk ik nu aan een rap voor het 750-jarig bestaan van Amsterdam, een buurtenalfabet. Er is in Amsterdam alleen geen wijk of straat die met een X begint! We zijn voor de uitvoering hiervan op zoek naar basisscholen, waarvan de leerlingen het willen inzingen. Eigenlijk spreek je bij rap niet van zingen, want het is ritmisch gesproken rijm. Laatst heb ik ook nog een rap voor het tienjarig bestaan van het comité Oostelijke Eilanden geschreven. Uit ervaring weet ik dat tien, elf jaar voor kinderen een goede leeftijd is om hun creatieve talenten te ontdekken. Het is mijn droom dat kinderen, leerlingen en volwassenen uit onze buurt deze gaan inspreken.”

Henry rapt de eerste regels: “Op de Oostelijke Eilanden hebben we sterke banden. Met mensen en culturen uit verschillende landen.” Een rap over verbinding in tijden van polarisatie.