Home Kunst Blik op Oost vanuit het Rijksprentenkabinet

Blik op Oost vanuit het Rijksprentenkabinet

0
De eerste Muiderpoort stort in

Soms is het fijn om compleet verrast te worden. Dat was het geval toen ik op nieuwjaarsdag het Rijksmuseum bezocht en na het bezoek aan de tentoonstelling Asian Bronze in een deel van het Prentenkabinet terechtkwam. Verrassend genoeg zijn ook daar oude prenten van objecten in Amsterdam-Oost te zien.

Anne-Mariken Raukema

Gelukkig had een attente baliemedewerker de vijf zalen – waar prenten te zien zijn uit de enorme collectie prenten – gemarkeerd op mijn plattegrondje. In de zalen staat telkens een ander thema centraal, maar de rode draad is de viering van 750 jaar Amsterdam. En daar kan het Rijksmuseum natuurlijk niet om heen.

Anthonisz’ plattegrond in vogelvlucht

De Atlas van Amsterdam

Een van de (overigens kleine) zalen is gewijd aan de digitalisering van de prenten, wat tussen 2007 en 2021 plaatsvond en waardoor nu vrijwel de hele collectie online te bezoeken is. De Atlas van Amsterdam is een deelverzameling van ruim 25.000 prenten en tekeningen die in de loop der tijd in Amsterdam gemaakt zijn. Deze collectie is eigendom van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. Met het omzetten van deze collectie van papier naar digitaal is dit jaar begonnen. We zien twee tekeningen van de Muiderpoort, het Stadhuis op de Dam met Nieuwe Kerk en Waag (Pieter Schenk, 18e eeuw) en de Schreierstoren.

De Muiderpoort hangt er niet voor niets twee keer – voor en na de verzakking van de eerste en de herbouw van de tweede. Gezicht op de eerste Muiderpoort na de verzakking, een tekening in pen en penseel in grijs over potlood van Hermanus Petrus Schouten (1747-1822) en Gezicht op de tweede Muiderpoort, tussen 1770 en 1780 gemaakt door Pieter Barbiers (1717-1780) met pen en penseel in grijs.

Cornelis Anthonisz

Van grote betekenis is de 16e-eeuwse tekenaar, schilder en cartograaf Cornelis Antonisz geweest. De straat die naar hem vernoemd is ligt op het Duivelseiland, in Zuid. Zijn prent De val van de toren van Babel, een ets uit 1547, laat met groot oog voor detail en drama zien hoe hoogmoed voor de val komt.

In een andere zaal hangt Anthonisz’ plattegrond in vogelvlucht, zijn beroemdste werk uit 1544. De reuzehoutsnede geeft traditiegetrouw aan dat het IJ aan de zuidkant ligt (tegengesteld aan wat we nu gewend zijn), om aan te geven dat dat voor de handel het belangrijkste punt was. Heel nauwkeurig laat hij Rokin en Damrak, nog ongedempt en aan open water, de Oude Kerk en de beide Burgwallen (Oudezijds en Nieuwezijds) zien. Onvoorstelbaar dat dit werk gemaakt is, zonder dat er sprake was van drones of luchtfotografie. De verbinding naar Oost, aan de westelijke, linkerzijde van het schilderij is al wel te zien.

Gustav Mahler

De gevierde Oostenrijks-Boheemse dirigent en componist Gustav Mahler (1860-1911) bezocht in 1902 Amsterdam, op uitnodiging van Willem Mengelberg, chef-dirigent van het Concertgebouworkest. Mahler zou Amsterdam daarna nog vijf keer bezoeken en raakte bevriend met de componist Alphons Diepenbrock. Ter gelegenheid van het eerste Mahlerfeest (mei 1920), maakte de Amsterdamse lithograaf Felicien Bobeldijk het affiche. Ook het iconische portret van Gustav Mahler uit 1902 door de Weense kunstenaar Emil Orlik hangt er.

De geschiedenis van het Rijksmuseum

Toen twee eeuwen geleden het Rijksmuseum zijn deuren opende, was dat níet in Amsterdam, maar in Den Haag. Op 19 november 1798 besloot de regering naar Frans voorbeeld een nationaal museum op te richten. Een ‘prestigeproject’ om de vaderlandsliefde aan te wakkeren, maar ook om belangrijke voorwerpen te bewaren. Anderhalf jaar later (mei 1800) opende deze Nationale Kunstgalerij zijn deuren in het Haagse Huis Ten Bosch. Met ruim tweehonderd schilderijen en historische voorwerpen, deels uit de stadhouderlijke collecties en deels uit (opgeheven) landelijke instellingen, zoals de VOC.

Naar Amsterdam

In 1808 stond Lodewijk Napoleon aan het roer van het Koninkrijk Holland. Hij verhuisde de collecties naar de nieuwe hoofdstad, Amsterdam. En niet naar zomaar een gebouw maar naar het Paleis op de Dam, het voormalige Amsterdamse stadhuis. Daar werden ze samengebracht met de belangrijkste schilderijen van de stad, waaronder de Nachtwacht van Rembrandt. In 1809 opende het Koninklijk Museum op de bovenverdieping van het paleis.

Met Willem I als nieuwe koning vanaf 1813, verhuisde het museum als Rijks Museum samen met de uit Den Haag afkomstige nationale prentencollectie naar het Trippenhuis, een 17de-eeuws stadspaleis aan de Kloveniersburgwal. Tot ongenoegen van de directie werden allerlei andere collecties elders ondergebracht. Voorwerpen uit de klassieke oudheid gingen naar een nieuw Museum van Oudheden in Leiden en voorwerpen en kunstnijverheid naar het inmiddels in Den Haag opgerichte Kabinet van Zeldzaamheden. In Haarlem kwam in 1838 in Paviljoen Welgelegen een apart museum voor moderne, 19e-eeuwse kunst. In tegenstelling tot in de Napoleontijd kreeg het Rijks Museum weinig grote werken.

Van Trippenhuis naar poldergebied achter de Stadhouderskade

Overal in Europa werden mooie musea gebouwd. Ook Nederland verdiende een echt nationaal, trots museumgebouw. Het Trippenhuis was niet geschikt – te donker en te klein – dus mocht er iets nieuws gebouwd worden. De architect, Pierre Cuypers, had voor het Rijksmuseum een ontwerp in historische stijl gemaakt, een mengeling van gotiek en renaissance en vol van vaderlandse symboliek, net als ‘zijn’ Centraal Station. Na jarenlang gedoe – velen vonden het te middeleeuws, te katholiek en te weinig écht Nederlands – startte de bouw in 1876. In 1885 werd het officieel geopend. Naast de bestaande collectie kwamen bijna alle oudere schilderijen van de Stad Amsterdam in het Rijksmuseum te hangen, zoals Rembrandts Joodse bruidje die de bankier A. van der Hoop aan de stad had nagelaten. Ook kwam er kunst uit Haarlem, kreeg een deel van het Kabinet van Zeldzaamheden een vaste plek en het prentenkabinet een eigen ruimte. Een waardige collectie, in een schitterend gebouw.

Verbouwingen

In de loop der jaren is aan het Rijksmuseumgebouw veel gesleuteld. Zo werden tussen 1904 en 1916 aan de zuidwestzijde zalen aangebouwd, de huidige Philipsvleugel. In de jaren 50 en 60 werden de oorspronkelijke twee binnenhoven volgebouwd om meer zaalruimte te creëren. Na 1945 werden Vaderlandse Geschiedenis en Beeldhouwkunst & Kunstnijverheid in aparte delen van het gebouw ondergebracht.

Pogingen om voor de Nederlandse geschiedenis een apart museum op te richten en zo van het Rijksmuseum een echt kunstmuseum te maken mislukten. In de jaren 50 ontstond een afdeling Aziatische Kunst als gevolg van de onderbrenging van de collectie van de Vereniging van Vrienden der Aziatische Kunst. De jaren 70 waren booming, met bijna anderhalf miljoen bezoekers per jaar. Maar het gebouw zelf voldeed steeds minder aan de moderne eisen voor een museum.

Rijksmuseum. Foto Stadsarchief Amsterdam

Bij de laatste renovatie (2003-2013) kreeg het gebouw de oorspronkelijke structuur van Cuypers terug. Het gebouw is gemoderniseerd, maar is tegelijkertijd van binnen weer meer het gebouw van Cuypers geworden, in al z’n grandeur. Schilderkunst, kunstnijverheid en geschiedenis zijn niet meer in aparte delen van het gebouw te zien. Alles vormt samen één chronologisch verhaal: het verhaal over de Nederlandse kunst en geschiedenis, van de middeleeuwen tot en met de 20e eeuw. Meteen in 2013 trok het museum een tot dan toe ongekend aantal bezoekers, ruim twee miljoen, en dat is mede dankzij de vele toeristen tot aan de coronatijd zo gebleven. Want meer dan ooit streven we ernaar om hét museum van en voor iedereen te zijn.

Prentenkabinet

Het Rijksprentenkabinet omvat zo’n 700.000 prenten, tekeningen, prent- en fotoalbums, schetsboeken en (stereo)foto’s van onder meer Anthony van Dyck, Hendrick Goltzius, Karel van Mander. Maar ook Renaissance-klassiekers als Rafaël, Michelangelo, Carracci, Barocci, Canaletto, Tiepolo en Piranesi zitten in de collectie. En houtsneden van Dürer en etsen en drogenaaldprenten van Rembrandt.

Veel zeldzame, vaak kwetsbare kunstwerken van bekende en onbekende kunstenaars zijn de afgelopen decennia overgedragen aan het Rijk. Particuliere verzamelaars hebben een belangrijke bijdrage aan het prentenkabinet geleverd.

Verzamelaars

Zo hield de antiquair en prenthandelaar Simon Emmering (1914-1999) erg van boeken en papier. Hij verzamelde prenten met dit onderwerp, zoals affiches van uitgevers, spotprenten op prentverzamelaars en verbeeldingen van prentverkopers.

Medicus en jurist Pieter Berend Oudemans (1960-2005) had een grote interesse in geschiedenis en historische personen. Wat Oudemans intrigeerde was de confrontatie met het verleden als je oog in oog staat met degene die op een portret staat. Daarom begon hij portretten op papier te verzamelen.

Professor I.Q. van Regteren Altena (1899-1980) was hoogleraar kunstgeschiedenis in Amsterdam en directeur van het Rijksprentenkabinet tussen 1948 en 1962. Verspreid over de afgelopen decennia heeft zijn familie delen van zijn collectie overgedragen en geschonken aan het Rijksmuseum. Uit zijn unieke collectie zijn onder meer Karel van Manders Boerenkermis, Lodewijk Toeputs Johannes en de Evangelist op Patmos en vier topografische tekeningen van Cornelis Pronk te zien.

Dankzij zijn vermogen, kennis en Europees netwerk legde de Leidse patriciër Pieter Cornelis van Leyden een verzameling aan van ruim 50.000 prenten. In ruim vijftig jaar bracht hij een vrijwel compleet overzicht van de Nederlandse, Italiaanse, Franse, Duitse en Engelse prentkunst bijeen dat zich in kwaliteit laat vergelijken met vorstelijke collecties uit de tijd.

De prenten en tekeningen zijn te zien in de zalen 0.3, 1.8 en 1.16, 2.7 en 2.21, van beneden naar boven. Een plattegrond ophalen bij de ronde informatiebalie beneden is handig.

Wie er toch is, doet er goed aan om ook de indrukwekkende tentoonstelling Asian Bronze te gaan zien.

www.rijksmuseum.nl