Dagelijks riskeer ik meerdere malen mijn tere gestel om over het zebrapad de overkant van de Plantagekerklaan te bereiken op de hoek van Artis. Fietsende barbaren laten zich niets gelegen liggen aan stoplicht en verkeersregels. Het betreft hier vaak jonge vrouwen met één hand aan de telefoon en de andere wankele hand aan het stuur, niet zelden met een kleuter achterop. Ze hebben het natuurlijk druk en weinig tijd.
Maar er is nog hoop voor de wereld. In de vroege ochtend, ik ben nog niet helemaal aangesloten, steek ik de straat over en word bijna van de sokken gereden door een automobilist die van de Middenlaan komt en die de bocht door gaat. Dit gebeurt dus aan de lopende band. Ik erger me hier gruwelijk aan. Ik ‘geef de eikel mijn middelvinger’. De man (yup, jaar of vijftig’) stopt nu wel, een paar meter verderop. Hij komt uit zijn auto.
‘Wat jij doet is pure agressie en dat is de oorzaak van al die oorlogen!’ schreeuwt hij. ‘Nee wat jij doet dat is lekker, daar worden we beter van, mijn stoplicht stond op groen man’, antwoord ik rustig (nog wel). ‘Ik woon hier al veertig jaar en ik word elke dag onderste boven gereden door zakken zoals jij. Je zal wel haast hebben’ zeg ik. Hij: ‘ik woon hier ook’. Ik: ‘Nou dan hoop ik dat je binnenkort wordt gedeporteerd’.
Dit slaat natuurlijk nergens op, Maar dat geldt ook voor het geraaskal van die eikel. In drift (intussen wel en ik heb er meteen spijt van) roept een mens soms vreemde kreten. Instinctief, waarvan je niet wist dat dit allemaal in je hoofd zat. De man stapt weer in zijn blikken doos en rijdt weg. De hele tijd, gedurende de woordenwisseling, is een man van een jaar of dertig op de hoek blijven staan. Ik zag hem in mijn ooghoek. Hij heeft twee honden bij zich. ‘Je hebt gelijk hoor’, zegt hij, ‘die kerel wilde nog voorlangs. Ik ben maar even blijven wachten, er gebeuren soms zulke rare dingen. Je reactie was wel onvriendelijk.’
‘Ach’ zeg ik ‘die vinger dat is ook maar een gebaar, jij hebt ook gelijk. Ik moet me niet zo druk maken, dat is slecht voor mijn gezondheid. Erg aardig van je dat je bent blijven staan’. We vervolgen beiden onze weg, hij met zijn honden, ik met mijn boodschappentas. Mijn humeur is een flink stuk opgeklaard. Het belooft een warme dag te worden. Verder weet ik het ook allemaal niet meer.