Home Dwars nieuws Inferno

Inferno

0

Melissa Plomp | Illustratie Ruud Meijer

Het was half acht ’s avonds op de eerste dag van juli, toen de lucht pikzwart werd. Een straffe westenwind voerde het duister mee. Verbaasd stroomden de bewoners uit de buurt rond het Oosterpark de straat op. Een paar mannen kwamen lachend een café uit: ‘Hola, wie heeft het licht uitgedaan?’ De lucht kleurde zwart en rood, alsof de hemel in brand stond. Het leek alsof de poorten van de hel zich geopend hadden in Amsterdam-Oost. Een dame klampte zich aan de arm van haar man vast. ‘De dag des oordeels! Het einde der tijden is gekomen!’ hijgde ze en zeeg op straat ineen.

Op de Mauritskade dromden inmiddels al duizenden mensen samen. Het gebouw van de Amstelbrouwerij, dat een heel blok aan de Mauritskade besloeg, was niet meer te zien. Alleen de bekende rode neonletters aan de gevel waren nog vaag te ontwaren. De pekschoorsteen, die met zijn 43 meter ver boven het vijf verdiepingen hoge gebouw uitstak, spuwde zwarte rook. Steekvlammen schoten wel tien meter de lucht in. Het vuur brulde.

Over de Amstel en de Singelgracht naderden kano’s en andere vaartuigen. Uit alle stadsdelen kwamen auto’s en fietsen. De straten en bruggen in de verre omtrek stonden vol. Mensen klampten elkaar aan: ‘Heb je het al gehoord? De Amstelbrouwerij staat in de hens. Het hele complex wordt compleet verwoest!’ Het gerucht ging door de hele stad. Tienduizenden mensen trokken richting Oost.

Nu vulden de straten zich met de dikke rook. Al snel waren het Oosterpark en de Muiderpoort onzichtbaar. De bewoners en automobilisten deden hun lichten aan om iets kunnen zien in het duister. Met huilende sirenes arriveerde de brandweer, maar de mensen versperden hen de weg. De twee motorspuiten, de motorladder, de gereedschapswagen en de manschappenwagen strandden in de menigte. Die wist, ondanks het loeien van de sirenes en de schreeuwende brandweermannen niet van wijken.

Plots klonk vanuit de rook het geklepper van hoeven. Tientallen politiemannen te paard doemden uit de rook op. Zwaaiend met hun sabels joegen ze de toeschouwers uiteen, zodat de brandweerwagens langzaam maar zeker vooruit konden. In een mum van tijd was de Mauritskade leeg. Nu konden de brandweermannen eindelijk aan de slag. Veel van de mannen hadden ervaring met brand in de pekafvoer. Enkele jaren eerder hadden ze hier ook al een brandje geblust. Via de luchtkanalen begonnen ze de schoorsteen vol blusschuim te spuiten, met het moderne blusschuimapparaat. De rook kleurde langzaam van zwart naar grijs. Van grijs naar geel. Een paar ijle wolkjes. En plotsklap gaf het vuur de geest, bezweken onder het gewicht van het schuim. Lachend sloegen de beroete brandweermannen elkaar op de schouder. ‘Vandaag is het niet alleen het bier dat hier schuimt!’ riep er een. De rest lachte schor. Om half negen gaf de commandant het sein ‘brand meester’. De brouwerij was gespaard, slechts een paar kisten met flessen bier waren in de brand verloren gegaan.

Deze brand in 1932 was niet de eerste brand die in de brouwerij woedde. In juli 1902, brak rond twaalf uur ’s nachts een flinke brand uit. Het 60 meter lange, ‘kolossaal hoge’ gebouw in stond in lichterlaaie. Ondanks de inzet van zeven stoomspuiten en zestig kleine spuiten, brandde het hele mouterij-gebouw uit. De rest bleef bespaard. Op 12 januari 1905, vijf uur ’s middags, brandde de pekloods uit. Op 6 december 1929, rond half een ’s middags, brak er brand uit in de schoorsteen voor pekdampen in het deel waar het pek voor de biervaten gesmolten werd, net als in juli 1932. Op 7 november 1932, om acht uur ’s avonds, was het wéér raak: een ketel met vuur in de smederij was blijven branden. Er was veel rook, maar weinig vuur dat snel werd geblust.