Oost Thriller | Melissa Plomp | Illustratie Ruud Meijer
Jacomijn staat aan de rand van de trekvaart. Het water is diep en zwart. Over het viaduct rijdt een trein op weg naar station Weesperpoort. Jacomijn kijkt hoe de trein verdwijnt in de nacht. De Watergraafsmeer strekt zich stil achter haar uit. Naast haar snikt Charlotte. ‘Mama, wat ga je doen?’ Jacomijn trekt een rode sjaal van haar hals. Ze pakt Charlotte’s arm en bindt het uiteinde om haar pols. Het andere eind bindt ze om haar eigen arm. Dan trekt ze Charlotte tegen zich aan. Het kind snikt in haar moeders rokken. Sussend streelt Jacomijn haar blonde haar, dat ze die ochtend zelf nog gekruld heeft met het krulijzer. ‘Kom meisje, nu moeten we even sterk zijn.’ Charlotte kijkt angstig op. Jacomijn pakt haar stevig bij haar arm en trekt haar naar de waterkant. Charlotte stribbelt hevig tegen. Ze gilt, probeert zich los te rukken. Het volgende moment verdwijnen ze in het koude water. Het kind spartelt om boven te komen. Ze ontsnapt aan de greep van haar moeder. Haar hoofd komt boven. Ze hapt naar lucht. Maar de sjaal trekt haar weer onder water. De knoop zit muurvast om haar pols. Het gewicht van haar moeder trekt Charlotte naar beneden. Dieper en dieper. Charlotte geeft nog één laatste ruk.
April 1887. ‘Mevrouw Lieveloo? Mevrouw Lieveloo?’ Jacomijn draait zich om. ‘Ik kom deze week de huur halen en u bent me ook nog de huur van vorige maand verschuldigd.’ Jacomijn knikt afwezig. Mijmerend loopt ze de trap op naar het kamertje aan de Leliestraat dat ze met twee andere vrouwen deelt. Hoe kon het in vijf jaar zo snel bergafwaarts zijn gegaan? Haar man was telegraafdirecteur in Alkmaar. Ze woonden in een bescheiden, maar keurig huis aan de rand van Alkmaar, met een heerlijke tuin. En plots, nu vijf jaar geleden, begon alles mis te gaan. Vanuit het niets kreeg haar man een hartstilstand. En hoewel hij tijdens zijn leven duizenden guldens aan pensioenpremie betaalde, kregen zij en de kinderen niets. Al snel was ze door het spaargeld heen en werden hun bezittingen verkocht. Ze was ook niet gewend zuinig te leven… Ze verhuisde met haar zoon en dochters naar Amsterdam en werd huishoudster bij een welgestelde familie. Maar de familie verhuisde; Jacomijns gezin verviel in armoede. Hermien, haar oudste dochter, verdronk zichzelf uit wanhoop. Zestien jaar pas… En nu? Jacomijn zijgt neer op een stoel. Haar zoon Adam in militaire dienst en Charlotte van elf, in een pleeggezin aan de Rozenstraat. Gelukkig kan ze daar zo vaak ze wil op bezoek. Waar leeft ze nog voor? Ze heeft gefaald als moeder.
De volgende avond, 6 april, worden ze uitgezwaaid door Adam, hij moet snel weer terug naar zijn garnizoen; het is al tien uur. Hij geeft zijn moeder een kus en knuffelt zijn zusje. De stoomtrein van Utrecht naar Amsterdam zet zich hijgend en puffend in beweging. Jacomijn kijkt naar haar meisje. Wat ziet ze er vandaag chic uit: blonde krullen, grijs manteltje, een blauw katoenen jurkje en gouden knopjes in haar oren. Haar hoofdje steunt in haar handschoentjes en ze kijkt opgewonden uit het raam. Haar voetjes met de knooplaarsjes zwaaien vrolijk heen en weer. Jacomijn stoot haar aan. ‘We stappen straks een paar haltes eerder uit, liefje.’