‘Oh, wat een goeie, zeg.’ Bewonderend reageerde een passant op een zanger die op de markt bij de Stopera ingang begeleid door cello, gitaar en drums op hoge toon langgerekte jammerklanken in uitstootte in iets wat op Arabisch leek. Het klonk alsof hij ieder moment vol zelfbeklag in de Amstel zou duiken om zelfmoord te plegen.
Bij de omstanders stond een mij bekende travestiet, nu incognito, in zijn dagelijkse kloffie, een zachtroze jasje met eronder een rijkelijk met felle kleuren versierd overhemd en een witte broek. Hij nog wel eyeliner op, maar meer niet.
Hij was op de markt om te zoeken naar excentrieke kleding voor zijn travestie alter ego. Nieuwe combinaties om zijn show op te pimpen. De gekste dingen vond hij hier, al jaren. Je zou zijn kledingkast eens moeten zien, want weggooien? No way Jose.
Voor artiesten zoals hij was de afgelopen anderhalf jaar een nachtmerrie geweest zonder optredens, maar nu zat hij weer vol met nieuwe plannen. Hij ging zijn act radicaal omgooien, hij ging niet meer van die geijkte afgezaagde travo nummers doen, maar Janis Joplin, Aretha Franklin en Iggy Pop. En blues. Willy Dixon. Samen met zijn partner waren ze bezig met het opnemen van een gloednieuwe cd. Alleen maar blues.
Dat zou de travowereld nog eens een nieuwe impuls geven. Hij ging ze een poeppie laten ruiken.
Mijn gedachten dwaalden af naar jaren geleden, toen ik samen met een cameraman in een kleedkamer vol travestieten zat in een piepklein theatertje op de Wallen. Met namen als Molly Strychnine, Coco Coquette, Vera Springveer, Hellun Zelluf en Dolly Bellefleur. We hadden daar wat opnames gemaakt voor Salto tv.
Aan het eind van de avond werd mijn cameraman door zijn toenmalige vriendin opgehaald. Toen deze dame de kleedkamer betrad was het in een klap stil, tot een van de travestieten riep: ‘Oh, wat een goeie, zeg.’
Ze moest ervan blozen.