Home Schrijvers over oost Uit ‘De Woongroep’

Uit ‘De Woongroep’

0

Twee fragmenten uit De Woongroep (2013), de roman die in Oost is gesitueerd.

1De volgende dag loop ik langs het water terug van Eriks huis naar het mijne. Een wandelingetje van een kwartier. De Mauritskade is een mooie kade, met aan de overkant van de Singelgracht kazernegebouwen uit de tijd van Napoleon, en daarnaast een aantal nieuwbouwflats.
Op een van die flats staat, verscholen achter een dikke boom, een beeld van een gouden danser op het dak – gouden armpjes in de lucht. Ik kan hem niet goed zien, maar ik weet dat hij er is, als ik hardop ‘aansteller’ zeg in het voorbijgaan.
De hoofdingang van het Elisabeth is ook aan de kade. Ooit is het een prachtige entree geweest, met stenen treden en pilaren, echt een doorgang voor een regentes met een hoed. Inmiddels ziet het eruit alsof de ingang niet meer wordt gebruikt, al staan er vlaggen bij van het hotel. Kan je daar dan toch naar binnen?
In de hoge, statige deuren is een kleine deur gemaakt. Hij gaat inderdaad gewoon open, zelfs zonder sleutel. In het smalle halletje erachter stinkt het naar tabak en naar iets mufs. Tot mijn verrassing past mijn buitendeursleutel op de volgende deur, en ik kom via een gangetje uit in een ruime hal met hoge ramen, een gewelfd plafond en een marmeren trap die meer iets is voor een museum. Ik snuif. Er hangt een niet helemaal thuis te brengen schimmelige geur. Als aarde onder een steen. Er is een deur naar een binnentuin: struiken en heesters rond een vierkantje grind.
Ik beklim de trap. Boven is er nóg een prachtige grote hal, met een gang naar een zijvleugel, een balkon boven de binnentuin, en verder nog wat deuren die allemaal gesloten zijn. Een daarvan gaat naar onze woongroep. Ik kan het zien aan de zwabber die ik tegen het ruitje te drogen heb gezet. En inderdaad, mijn gangdeursleutel past erop.
Ik laat de deur weer in het slot vallen en kijk de hal nog eens rond. Op een oude piano na is de ruimte leeg. Het is bijna niet te geloven dat ik op mijn eigen verdieping kom, na het beklimmen van zo’n mooie trap, helemaal in de sfeer van ‘altijd zo geweest’. Ik neem me voor om zo vaak mogelijk deze trap te nemen. Ook gewoon om het traplopen zelf. Een soort sporten, maar dan puur. Twee vrouwen uit de andere vleugels lopen achter me aan naar beneden. Ze fronsen hun wenkbrauwen als ik me na de laatste tree omdraai en weer terug naar boven loop. Mijn glimlach wordt niet beantwoord. Ze vinden het zichtbaar vreemd dat ik de trap gebruik om nergens naartoe te gaan.
Bij de dertiende beklimming merk ik dat ik geruisloos ben gaan lopen. Midden op de trap blijf ik stilstaan.
Een tikkeltje zenuwachtig kijk ik om me heen. Alles, muren, vloeren, zoldering, is vaalwit of loodgrijs. De ruimtes onder en boven me zijn kaal, de hoeken donker.
In mijn buik begint iets te bewegen, iets wat langs mijn rug naar boven kruipt. Het slaat om in iets kouds wat de grijze hal tot de nok toe vult.
Ondanks de stilte ben ik hier niet alleen.
Met gespitste oren blijf ik een tijdje staan, op mijn lippen bijtend van de plotselinge kou.
De weesmeisjes. Ik kan hun aanwezigheid voelen.

______

2 Annerie weet een kringloopwinkel, vlakbij, in de Camperstraat. Er hangt de droeve geur van kantinekoffie en ongewassen mensen. Het is er druk. Alles wordt bevoeld en betast: de gebruikelijke meubels en gordijnen, de incomplete serviezen, wit uitgeslagen bloempotten, zelfs de kast met boeken over computers weet nog iemands interesse te wekken, net als de rekken met verwassen kleren, waar een snipverkouden mannetje langs scharrelt die alle zakken nazoekt. Ze hebben er alleen geen lakens op het moment. Ik vind het niet erg. Het kan dan vintage zijn, de gedachte dat ik dit allemaal niet hoef te kopen, maakt me gelukkiger dan wél iets kopen.
De vrouw van het bloemstalletje bij het ziekenhuis plukt wat aangewaaide bladeren uit de boeketten.
‘Overal blad,’ zegt ze. ‘Ik word er gek van.’
Ik heb er nog niet zo op gelet, maar het is waar. Overal blad. Blad valt op de stoep, valt op blad dat er al ligt. Blad hoopt zich op rond banden van auto’s in parkeervakken. Bladeren slieren over de stoep, bladeren vluchten als muizen over het asfalt.
Een volle tram staat stil voor het stoplicht. De bestuurder is al op leeftijd. Hij kamt zijn grijze haar met een zakkammetje. Eerst de zijkanten, dan zijn mat. Mijn vader deed het ook zo.
Bladeren waaien om de tram. Er ontstaat iets eenzaams waar geen woorden voor zijn, maar wat toch een stem krijgt in die bladeren.

Terug op mijn kamer kijk ik opnieuw toe hoe een zwak zonnetje over mijn muren kruipt. Omdat ik heel lang kijk, zie ik het echt bewegen.
De weesmeisjes moeten het destijds ook hebben gezien, op een trage najaarsdag, met de rammelende geluiden erbij van de zusters op de gangen.
Hetzelfde licht, dezelfde muur, een andere tijd. Is dit een betere tijd?
In de gemeenschappelijke tuin zijn kinderen aan het schreeuwen.
Twee kleuters zijn verkleed en geschminkt. Het meisje als vampier, het jongetje als the Joker. Ze spelen met een gele bal die niet meer wil stuiten, hij valt steeds met een doffe plop op het natte gras. Een van de vaders voetbalt mee, maar moet tegelijk zijn smartphone bijhouden. Nu hoor ik wat de kinderen steeds schreeuwen: dat hij zo sloom is.
Van Alexander weet ik inmiddels dat er in dit huis niet zomaar wezen zaten, maar wezen met wie iets mis was. Ze kwamen uit het Maagdenhuis, waar de meeste meisjes bleven tot ze trouwden.
Voor degenen die nooit een man zouden vinden, werd er buiten de Singelgracht dit gesticht gebouwd. Degenen die hier terechtkwamen waren te oud, te ziek, te mismaakt of te stom. Ze zouden nooit meer ergens anders wonen dan in dit tehuis, met zijn vaste tijden waarop het licht aanging en het eten aan lange tafels. Het was dit tehuis, de goot of de zwarte grond.
Het beeld van een huis vol gemankeerde vrouwen laat me niet los. Ik stel ze me gefrustreerd en wraaklustig voor.

Franca Treur is schrijver van romans, verhalen, essays en columns. Ze debuteerde met het bekroonde en verfilmde Dorsvloer vol confetti (2009) dat speelt in een bevindelijk gereformeerd milieu. Later volgden De woongroep (2013) het Zeeuwse Boekenweekgeschenk Ik zou maar nergens op rekenen (2015) en een bundeling van de piepkleine psychologische verhalen X&Y (2016) die ze schrijft voor NRC Handelsblad.

www.francatreur.nl