Home Overzicht Capo Z.

Capo Z.

0
| Verhalen uit de Plantage | Dick Pol |

Vooral in de zogenaamde feestmaanden, is er veel te doen geweest over agressie jegens politie, brandweer- en ambulancepersoneel. Zoals gewoonlijk, merkte ik onlangs weer eens, snijdt het mes aan twee kanten.

Ik heb geen vitrage. Mijn overgordijnen sluit ik zelden, in verband met claustrofobie. Het is laat. Donker buiten. Ik zit, in de luwte van de nacht, te kijken naar het tennis in Australië, als opeens de hel losbarst: gerén in het trappenhuis. Stemmen.

Tot mijn verbazing zie ik twee brandweerwagens en een ambulance naderen, met zwaailichten. Een ladder zwabbert pal voor mijn raam omhoog, begeleid door een gehelmde brandweerman in een soort lift, met een mobilofoon.

Als ik mijn deur open, zie ik een man voorbijrennen, naar later zal blijken een SEH-arts. Hij kijkt mij aan, wijst op zijn knie, en roept: ‘Knee!’

Ik loop naar beneden. Buiten staat een man in een fluorescerend, groengeel pak te telefoneren. Ik vraag hem vriendelijk: ‘Mag ik weten wat er aan de hand is? Ik woon hier.’

Geen onredelijke vraag, zou ik zeggen. De ‘broeder’ snauwt: ‘Medisch geheim!’ Waar is dat nou voor nodig? Zo gaan we toch niet met elkaar om …

Vanaf de derde verdieping wordt iemand, via het raam, op een brancard naar beneden getakeld. Geen idee wie het is… De buurman? De buurvrouw?

Wanneer ik weer naar boven loop, kom ik dezelfde man tegen die ik eerder ontmoette. Hij roept in het voorbijgaan weer ‘Knee!’ Spreekt kennelijk geen Nederlands.

Later hoor ik van de buurvrouw van de tweede verdieping dat een bezoeker van de buren driehoog, van de trap was gevallen. Die heeft daarbij haar knie beschadigd. Het schijnt bovendien, gelukkig, mee te vallen.

Dat doet me weer denken aan de nacht van Z. Het zal zo’n dertig jaar geleden zijn geweest. Als notoire vampier lig ik in bed te lezen. Boem! Kabam! Geschreeuw. Mensen stormen in het trappenhuis naar boven. Gestamp boven mijn hoofd. onverstaanbare, luide teksten.

In die tijd woonde boven mij een capo van de ‘Hells Angels’. Geen frisse organisatie, maar de man, Z., was de vriendelijkheid zelve. Nooit een centje pijn van gehad.

Ik bel het alarmnummer van de politie, leg de situatie uit en zeg dat ik mij zorgen maak. De man aan de andere kant van de lijn vraagt rustig mijn postcode. Na een korte stilte zegt hij: ‘Oh, dat zijn wij!’

Hij legt uit dat er een landelijke campagne gaande is tegen de Hells Angels; Z. wordt opgepakt. Ik zeg: ‘Hadden jullie niet even kunnen waarschuwen?’ ‘Nee! Natuurlijk niet!’ Naar ik achteraf moet toegeven, geen onlogisch antwoord.

Het duurde een paar dagen voordat een timmerman de deur kwam herstellen. Z. was een dag of twee ‘met vakantie’, maar als ik hem tegenkom, vraag ik: ‘Wat was dat nou allemaal?’ Hij trekt een vies gezicht, en zegt: ‘Een scheet in een glas water!’