Home Dwars nieuws De avonturen van Albert

De avonturen van Albert

0
Melissa Plomp | Illustratie Ruud Meijer

Hij slaapt lekker tegen zijn moeder aan, als hij plots wordt opgepakt en in een mandje gestopt. Achterop een fiets gebonden gaat de tocht tussen weilanden door. Hij jankt als een bezetene, tot ze stilstaan. In het mandje ziet hij niet veel van wat er gebeurt, maar hij hoort een hoop lawaai. Rook dringt zijn neusgaten binnen. Hij niest. Het mandje wordt met een bons neergezet. Een klap van een deur en opeens is het donker. Dan begint de herrie en het schudden. Uren achter elkaar. Hij is doodsbang. Een deur gaat open. Eindelijk weer licht en frisse lucht.

Daar komt een hand het mandje in. Hij aarzelt of hij zijn tanden erin zal zetten, maar de hand kriebelt tussen zijn oren. ‘Even volhouden nog, jochie’ zegt een vriendelijke stem.

Agent Water loopt met de mand het Weesperpoortstation uit. Het is 1916. Fluitend wandelt hij naar huis, in de Watergraafsmeer. Hij opent de voordeur en een jongetje komt hem tegemoet. ‘Wat zit daarin, vader?’ Water glimlacht en maakt de mand open. Een tel later springt er een pup uit, dolblij dat hij eindelijk uit de mand mag. Het jongetje gilt van plezier. ‘Een hond? Hoe heet hij?’ ‘Albert, maar laten wij Appie zeggen’.

Elke dag gaat Albert met de baas naar het Oosterpark. Op het veldje achter de limonadekiosk verstopt hij spullen, die Albert moet zoeken en opgraven.

Alberts talenten als speurhond vallen op. Zo erg dat een beroemde dierenpsycholoog vraagt of hij Albert mag testen in zijn laboratorium in de Valeriuskliniek. Wel drie maanden lang. Lastig voor agent Water, want hij moet er elke keer heen wandelen. Albert mag niet in de tram. Een kiezel die een proefpersoon heeft vastgehouden, weet Albert zonder moeite op een kiezelpad terug te vinden. Hij kan sporen volgen van mensen met blikken schoenen aan. De psycholoog is zeer onder de indruk van Alberts kunnen. Hij schrijft er zelfs een boek over.

Al snel slaagt Albert voor de examens als politiehond en wordt hij de tweede politiehond in Amsterdam. Hij spoort moordenaars op en wijst hen aan, aan de hand van bewijsstukken. Hij vindt verloren voorwerpen terug. En kinderen. Heel veel kinderen. Als het kind leeft, wordt het door Albert vrolijk kwispelend en blaffend begroet, als Albert slechts jankt, komt agent Water met lood in zijn schoenen dichterbij.

Op een dag zit Water te ontbijten. Dan wordt er aangebeld. Er is een jongetje zoek, dat met zijn ouders op een woonboot aan de Weesperzijde woont. Vermoedelijk is hij verdronken. De Amstelbrug ziet zwart van de mensen. Water vraagt om een kledingstuk van het kind en krijgt een schoentje. Albert ruikt er aan. Hij draait zich om en rent hard de Blasiusstraat in. Water rent achter hem aan door verschillende straten, tot aan een steenkoolbergplaats. Daar schiet Albert naar binnen en begint enthousiast te blaffen. Op een berg kolen zit een kind, roetzwart, vrolijk te spelen. Water pakt hem op en loopt terug naar de Amstelbrug. Hij leunt over de brugleuning naar de politieboot die daar ligt en vraagt: ‘Waar zoeken jullie toch zo naar in het water?’ ‘Naar een kind dat hier waarschijnlijk is verdronken.’ ‘Oo, schei maar uit, dat joch zit hier op mijn arm!’ Albert springt blij tegen hem op, alsof hij wil zeggen: ‘Dat heb ík toch maar mooi voor elkaar gekregen.’

In het Oosterpark staat een gedenksteen. Als je dichterbij komt zie je de herdershond die erop afgebeeld staat. ‘Politie hond “Albert”’ staat erbij. Deze Albert werd net na de Eerste Wereldoorlog een bekendheid in Nederland door zijn enorme speurtalent en de vele avonturen die hij beleefde.