| Verhalen uit de Plantage | Dick Pol |
Op Facebook plaatst iemand een foto van een ouderwetse schillenboer. Ik zie wat commentaren voorbijkomen aangaande de stank van de schillenkar en het nut van één en ander. Persoonlijk reageer ik zelden op berichten.
Heeft niet veel zin, denk ik. Ik bedoel, wie zit er te wachten op voorspelbare opmerkingen van iemand die zijn eigen ei kwijt wil? Ik meestal niet. Maar dit beeld activeerde een speciale herinnering.
Begin jaren vijftig. Ik, achtjarig jongetje, lig thuis met griep in bed voor het slaapkamerraam. Onder luid gebel komt de schillenkar voorbij. Het paard houdt in en doet zich, terwijl de wagen stilstaat, tegoed aan wat gras op het veldje bij ons voor de deur. Ik zie dat dit voor de schillenman aanleiding is om het dier een paar flinke meppen te geven met een zweep. Woedend storm ik in mijn pyjama naar buiten om de kerel zijn vet te geven:’Dierenbeul!’
Het werd later één van de favoriete verhalen van mijn moeder.
Wat ik wil zeggen, is dat ik, tot op de dag van vandaag, in geval van twijfel partij kies voor de dieren. In mijn, om het zo maar uit te drukken, wilde jaren – dat zijn er tamelijk veel – was ik zelden thuis. Omdat ik dus van dieren houd, had ik geen huisdier.
Eind vorige eeuw onderhield ik evenwel een goede band met de kat van mijn toenmalige vriendin. Wij waren ‘living apart together’. De liefde tussen de poes en mij was wederzijds. Als ik binnenkwam in het huis van mijn parttime wederhelft, werd ik altijd enthousiast door het beestje begroet. Van mijn kant deed ik mijn best om die warme relatie in stand te houden door de poes te verwennen met stukjes vlees (nog in mijn pre-vegetarische tijdperk).
Ik kookte vaak en graag, mijn geliefde had een drukke baan. De poes en ik hadden een vast ritueel: ik floot op een bepaalde manier, als ik bezig was in de keuken. Het beestje kwam dan terstond aangestormd, ook al verkeerde zij diep in dromenland.
Op een kwade dag ging het mis; de poes hield zich aan de regels, maar ik stapte met mijn 95 kilo boven op de kat toen die wild om mij heen draaide. Ik stortte ter aarde. De poes slaakte een ijselijke kreet en maakte zich in paniek uit de pootjes.
Na dit fatale moment wilde de kat niets meer van mij weten. Ze liep met een ruime boog om mij heen. Zolang ik op een stoel zat, tolereerde de poes mijn aanwezigheid. Tot op een paar meter. Biefstuk noch snoepjes konden haar op andere gedachten brengen.
Ik heb lang de vergeefse hoop gekoesterd dat het tussen ons weer goed zou komen, maar de lieden die beweren dat een kat niet beschikt over een langetermijngeheugen, hebben het bij het verkeerde eind.