Home Dwars nieuws Geleerden en straatnamen | Volksvoeding en vitaminen

Geleerden en straatnamen | Volksvoeding en vitaminen

0

In onze pandemie is gezondheidszorg voor iedereen ongelooflijk belangrijk. Dat besef leefde ook sterk in de vijftiger jaren bij de wederopbouw. Daarom werden drie straatnamen van de sociale woningbouw in Tuindorp Frankendael gekoppeld aan pioniers van de publieke gezondheidszorg; Pekelharing, Eijkman en Saltet.

Robert van Andel | Beeld Henk Pouw

De Pekelharingstraat begint tussen typische ‘Jeruzalem’ hofjes. En loopt dan tussen de Oudemanshof, vernoemd naar een bioloog, en de achtste van de appartementenblokken die haaks staan op begraafplaats De Nieuwe Ooster. De kruisende Saltetstraat en de iets noordelijker gelegen Eijkmanstraat hebben ook ‘Jeruzalem’ bebouwing. In vorige afleveringen kwam deze bijzondere bouw aan de orde.

Lusthof Watergraafsmeer

Door de coronacrisis vormt de publieke gezondheidszorg al anderhalf jaar het dominante thema in de politiek, in het nieuws en in de persoonlijke levens van iedereen. De pandemie duurt alsmaar voort ondanks wereldwijde coronamaatregelen. Nu vrijwel alles onvermijdelijk, hinderlijk, en hopelijk, ‘coronaproof’ verloopt, is het goed te bedenken dat de publieke gezondheidszorg in allerlei gedaanten in de geschiedenis van de mensheid altijd aanwezig was. Denk maar aan religieuze voorschriften en culturele gebruiken, maar ook aan regelingen en voorschriften van de kant van machthebbers en overheden aangaande hygiëne, zorg voor zwakken en zieken, wonen, voedselveiligheid en besmettelijke ziekten. Ook vaccinaties horen al enkele eeuwen bij de publieke gezondheidszorg. Al eerder bespraken we de Jennerstraat en diens naamgever met zijn koepokvaccinatie.

In de eerste tweehonderd jaar van het bestaan van de drooglegging Watergraafsmeer was de polder een ‘onderneming’ die vermogende Amsterdammers de mogelijkheid bood de smerigheid van de stad te ontvluchten in een eigen lusthof, een ‘buiten’ met tuin. Na de Franse tijd, was de Watergraafsmeer gedurende honderd jaar een agrarische gemeente onder de rook van Amsterdam met vanaf 1900 bescheiden particuliere initiatieven tot verstedelijking. In die drie eeuwen kreeg in de Watergraafsmeer de publieke gezondheidszorg weinig aandacht. Amsterdam, daarentegen, kent een lange geschiedenis met allerlei problemen in de publieke gezondheid waarvoor oplossingen gezocht werden.

Sarphati superdynamisch

Vanaf 2008 kennen we een Wet op de Publieke Gezondheid die kwam in de plaats van wetgeving die vooral over infectieziekten ging. In deze wet worden vele aspecten van de publieke gezondheidszorg als overheidstaak benoemd. Aan de gemeenten wordt een grote rol toebedeeld en allerlei functies worden bij de GGD-en gelegd. De coronacrisis toont wat allemaal nodig kan zijn. Vroeger kwamen de initiatieven tot het bevorderen van de gezondheid van de bevolking en de zorg voor de zwakken en de zieken van de kerk of van rijke particuliere burgers, met het stadsbestuur en de landelijke overheid meer op afstand als laatste instantie. In het midden van de 19de eeuw droeg bijvoorbeeld de hyperdynamische huisarts Samuel Sarphati enorm bij aan het verbeteren van de volksgezondheid (1813- 1866). Hij was naast arts organisator van een afvalophaaldienst, broodfabrikant en stadsontwikkelaar; hij had oog voor grootsheid – denk aan het Paleis voor Volksvlijt en het Amstel Hotel – maar ook voor de woonomstandigheden van de armen. De Sarphatistraat in Oost en het Sarphatipark in de Pijp dragen met trots zijn naam.

Volksvoeding

De arts Cornelis Adrianus Pekelharing (1848-1922) leverde in allerlei functies een grote bijdrage over de hele breedte van de gezondheidzorg. Hij richtte zich na enkele jaren als huisarts in Leiden op wetenschappelijk werk. Zijn belangstelling voor nieuwe ontwikkelingen maakte dat hij op veel verschillende gebieden actief was met laboratoriumonderzoek en als hoogleraar te Utrecht. Hij was betrokken bij diergeneeskunde, infectieziekten, eiwitchemie, bloedstolling, voedselvertering en voedingsleer. Tweemaal was hij voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst en jarenlang was hij hoofdredacteur van Het Nederlands Tijdschrift Voor Geneeskunde.

In 1905 opperde hij in een internationaal niet opgemerkte publicatie dat de stofwisseling van organismen naast koolhydraten, vetten en eiwitten wellicht ook in zeer kleine hoeveelheden nog onbekende andere substanties nodig heeft. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ondernam hij initiatieven om voedseltekorten te voorkomen en zette hij zich in voor een Nederlandsch Instituut voor Volksvoeding. Het is grappig te bedenken dat gepekelde haring vanaf de vroege middeleeuwen vanuit de Hollandse en Zeeuwse kust een uiterst belangrijk exportproduct geweest is dat tot diep in Europa een gewaardeerde, goed geconserveerde, eiwitrijke voedingsbron vormde. Met zijn aandacht voor voeding was Pekelharing zijn naam dus trouw.

Zilvervlies en rijst

In 1886 reisde Pekelharing met anderen in opdracht van de regering naar het toenmalige Nederlands Indië om de oorzaak te achterhalen van de Aziatische volksziekte beriberi. De hoofdsymptomen daarvan zijn slapte en traagheid, afvallen en uitvalverschijnselen, en ook hartklachten en oedeem. De militair arts Christiaan Eijkman (1858-1930) maakte deel uit van deze missie en werd vervolgens op voorspraak van Pekelharing benoemd tot hoofd van een op te zetten laboratorium in Batavia, tegenwoordig Djakarta.

Aan de hand van observaties aan kippen concludeerde Eijkman dat er een verband bestaat tussen het optreden van op beriberi lijkende slapte bij de kippen en het gevoed worden met machinaal gepelde – van het zilvervlies ontdane – rijst. De remedie voor beriberi was hiermede gevonden, maar hoe het verband precies lag, bleef lang onduidelijk. Eijkman dacht evenals Pekelharing dat een micro-organisme, dus een infectie, de oorzaak was. Later kwam bij hem de mogelijkheid op van een gifstof in de rijstkorrel met een antigif in het zilvervliesje. Eijkmans wetenschappelijke assistent Gerrit Grijns (1865-1944) was degene die met het idee op de proppen kwam dat zich in het zilvervliesje een voor de stofwisseling essentiële stof zou kunnen bevinden, een protectieve stof.

Vitamine B1

In 1926 gelukte het de Nederlanders Willem Frederik Donath (1889-1957) en Barend Coenraad Petrus Jansen (1884-1962) in hetzelfde laboratorium in Batavia waar Eijkman en Grijns eerder werkten om uit enorme hoeveelheden rijstvliesjes één gram van deze protectieve stof te winnen. Deze stof kreeg de naam Thiamine en is nu bekend onder de naam vitamine B1. Terug in Nederland zetten genoemde onderzoekers hun wetenschappelijke werk voort. Eijkman werd hoogleraar gezondheidsleer te Utrecht. Grijns verwierf een hoogleraarschap dierfysiologie te Wageningen. Donath vervolgde zijn carrière bij het Nederlands Instituut voor de Preventieve Geneeskunde te Leiden en Jansen werd hoogleraar fysiologische scheikunde aan de GU/ UVA en directeur van het Instituut voor Volksvoeding.

Medische politie

De Eijkmanstraat roept dus de arts in herinnering wiens ontdekking het prille begin vormt van het inzicht in het belang van vitamines in adequate voeding; anderen hebben met hun ontdekkingen de betekenis van zijn vondst vergroot. De Nobelprijs Fysiologie en Geneeskunde 1929 ‘Voor de ontdekking van vitamines’ werd – met passeren van anderen – aan Eijkman toegekend samen met de eerste hoogleraar biochemie van Cambridge University Frederick Gowland Hopkins (1861-1947).

Hopkins had aan de hand van dieronderzoek in 1912 het bewijs geleverd had dat volwaardige voeding altijd naast voldoende koolhydraten, vetten en eiwitten ook een relatief heel kleine hoeveelheid van een aantal andere zogenaamd essentiële stoffen diende te bevatten. Essentieel betekent hier dat deze stoffen voor de stofwisseling/de biochemische processen in het gezonde lichaam een onontbeerlijke rol vervullen en dat het lichaam deze stoffen niet in voldoende mate zelf kan aanmaken. De Saltetstraat is vernoemd naar Rudolf Hendrik Saltet (1853-1927) arts-hygiënist, hoogleraar GU/UvA in de gezondheidsleer en medische politie ofwel het toezicht op de publieke gezondheidszorg.

Het concept ‘vitamine’ werd in 1912 geïntroduceerd door de biochemicus van Poolse afkomst Casimir Funk (1884- 1967) die eigenlijk wel in de Nobelprijs 1929 had moeten delen, maar werd gepasseerd.