Het was een mistige grijze herfstdag in het Wertheimpark, dat gezien het formaat beter Wertheimplantsoen genoemd kan worden. Zo’n dag waarop hele stad in een sloomheidsmodus leek te verkeren. Op een bankje in deze minuscule groene oase zat een vrouw. Ze droeg een iets te dikke jas, die onder de vetvlekken zat.
Ze had haar haar nonchalant opgeknoopt en zat onophoudelijk de toetsen van haar telefoon in te drukken, terwijl ze onverstaanbaar in zichzelf mompelde. Af en toe keek ze nerveus om zich heen, ging even verkrampt zitten met haar handen om haar buik, of staarde in de verte, om zich daarna weer op haar telefoon te concentreren.
Ze was een brok onrust, nervositeit en ongeduld, een uitermate geschikte kandidaat voor de miss zenuwpees verkiezing. Een echte smartphone junk, zo te zien. Slachtoffer van de hedendaagse alomtegenwoordige zinloze technologie die de mensheid in een klemmende greep heeft en ons uiteindelijk allemaal naar de afgrond zal voeren.
Ze zat vlakbij de natuurstenen fontein uit 1898, ontworpen door de architect Jonas Ingenohl. Het randschrift van de fontein luidt ‘Der armen hulp, der zwakken staf, der menschen vriend, een wekstem ten leven, den kunstenaar tot steun, den tragen tot spoorslag, door stad en land betreurd’. Een plaquette toont het portret van Wertheim.
Meestal waren er meerdere hondenbezitters in het parkje die hun beste vrienden uitlieten en achter tennisballen lieten aanjagen en was het een geblaf van jewelste. Maar nu liep er alleen bij de fontein een schurftig hondje, een origineel vuilnisbakkenras, dat af en toe naar miss zenuwpees toe drentelde en om aandacht vroeg door tegen haar kuit te springen. Achteloos haalde miss zenuwpees hem aan.
Ondertussen keek af en toe ze schichtig op van haar telefoon naar de ingang van het plantsoen. Bij die ingang, met zijn op de pilaren staande gekroonde, witmarmeren sfinxen, naderde een langharige man die eruit zag alsof hij net was opgestaan uit een diepe winterslaap. Duidelijk geen toerist die bij Auschwitzmonument van Jan Wolkers een bloemetje kwam leggen.
Hij had een blauwe plastic tas bij zich met reclame voor een grootgrutter erop. En zie, de vrouw kwam op slag tot rust en een gelukzalige glimlach verscheen op haar gezicht. Ze zwaaide naar hem. ‘Dat heeft lang geduurd!’, riep ze duidelijk hoorbaar.
Het hondje huppelde keffend en kwispelstaartend naar hem toe. De man ging naast de vrouw zitten en uit zijn tas toverde hij een blik met een halve liter bier van een goedkoop merk. Dit werd gelijk gretig uit zijn hand gegrist door de vrouw, die plotsklaps ook geen enkele belangstelling meer had voor haar telefoon. Met volle concentratie opende ze het blik, nam een ferme slok en zei toen: ‘Jij bent mijn schatje.’
Of dit bedoeld was voor de man, het schurftige hondje of het blik bier was me niet geheel duidelijk.