Home Kunst Kunstschilder Wijnand Wansink: ‘Foto’s leven nooit zoals een schilderij’

Kunstschilder Wijnand Wansink: ‘Foto’s leven nooit zoals een schilderij’

0
Foto Janus van den Eijnden

Tot zijn spijt bleef kunstschilder Wijnand Wansink (1935-2018) onbekend bij het grote publiek. In vakkringen wordt de voormalig leraar aan de Gerrit Rietveld Academie zeer gewaardeerd. In zijn bewogen leven woonde en werkte hij vijfenveertig jaar op de Nieuwe Herengracht. 

 Lewis Daniels

Wijnand Wansink groeit op in Alkmaar. Hij heeft een oudere broer, Henk. De band met zijn moeder is slecht. Met zijn vader, een huisschilder die in zijn vrije tijd schilderijen maakt, kan hij het wel goed vinden. Wijnand helpt hem graag mee en is van plan in zijn voetsporen te treden. In de schoolvakanties logeert hij vaak bij zijn oom en tante in Amsterdam, hij is goed bevriend met zijn nicht. Als de Tweede Wereldoorlog begint, is Wijnand nog net vier.

Hij heeft Joodse schoolvriendjes die de holocaust overleven. De ouders van een ander vriendje zijn lid van de NSB. Hij mag met het jongetje blijven spelen, maar alleen bij hem thuis. Wijnand heeft het grootste gedeelte van zijn leven geen traumatische herinneringen aan de oorlog, maar eet geen vissoep omdat dat hem doet denken aan de gaarkeuken. Aan het eind van zijn leven heeft hij nachtmerries van herinneringen die hij altijd heeft verdrongen.

Op school blijkt Wijnand een uitstekend tekenaar en over meer creatieve talenten te beschikken. Net als schoolgenoot Rudolf ‘Rudi Carell’ Kesselaar (1934-2006) is hij actief bij de AVRO. Kesselmans verschijnt in 1955 in radioprogramma De bonte dinsdagavondtrein. Wijnand zingt bij Minjon, de jeugdafdeling van de omroep. De twee zijn niet bevriend, Kesselmans zit een klas hoger en heeft een andere sociale kring.

Wijnand volgt een kunstopleiding in Amsterdam. Hij valt op door zijn parmantige houding en plechtige manier van praten die aan Meneer de Uil doet denken en speelt daar graag mee. Om rond te komen werkt hij als model. Johan Polak (1928-1992) is zijn mecenas. De uitgever, kunstliefhebber, boekenverzamelaar en oprichter van de Atheneum Boekhandel op het Spui neemt hem mee op vakantie naar Nice. Anders dan soms gedacht, hebben de twee geen relatie. Polak staat bekend om zijn seksuele affaires met protégees en Wijnand is ook homoseksueel. Later vertelt hij zijn huisvriend dat mensen hem destijds aanspoorden seks met Polak te hebben omdat hij daar wijzer van zou worden. ‘Dat kon ik niet. Ik wilde niet voor de kost het bed delen.’

Wim Ibo – Wijnand Wansink.

Veel contacten doet Wijnand op in Kunstenaarssociëteit De Kring aan het Leidseplein. Een van hen is kunstenaar Leo Schatz (1918-2014) die in Watergraafsmeer woonde en werkte. Hij portretteert theatermaker en latere buurman Wim Ibo (1918-2000). Ook actrice Gerrie van der Klei, hoboïst Han de Vries en meer bekende mensen laten zich door Wijnand tekenen of schilderen. Sommige werken duiken op in de destijds beroemde P-cafés van de in 2010 overleden Rob Klap, een goede bekende van Wijnand.

Net als veel andere kunstenaars reist Wijnand begin jaren zestig regelmatig naar Ibiza. Wijn en joints staan vast op het menu. Ibiza geldt in die tijd als een soort vrije zone in het toen dictatoriaal bestuurde Spanje. Het eiland is ver van Madrid en toeristen brengen geld mee. Ze kunnen hun gang gaan zolang ze de orde niet verstoren en zich niet met politiek bemoeien. Op het vasteland van Spanje maakt Wijnand zich schuldig aan wat hij later zijn grootste zonde noemt. Met een reisgenoot volgt hij de matador Manuel Benítez ‘El Cordobés’ Pérez (op wie hij stiekem verliefd is) tijdens zijn tournee door Spanje. ‘Het is barbaars en deugt niet, maar stierenvechten is een kunst die je hypnotiseert. Die orkestjes spelen prachtig. Ik ben blij dat ik het heb afgezworen. Als het nu op de Spaanse zender voorbij komt, zap ik het weg.’

Eind jaren zestig woont Wijnand in Kasteel Groeneveld in Baarn -destijds een woongroep voor kunstenaars- waar hij concerten bijwoont en cassettebandjes samenstelt die hij liefdevol zijn ‘Potpourri’s’ noemt. Hij is liefhebber van klassieke muziek, jazz, chansons en soul, maar houdt ook van David Bowie, Lou Reed, Bob Dylan en The Beach Boys. Leven op een landgoed past goed bij zijn flamboyante levensstijl, Wijnand vervoert zich bij voorkeur per taxi. Hij haalt nooit zijn rijbewijs. ‘Zodra ik beroemd ben, neem ik onmiddellijk een limo met chauffeur.’ Het is behalve dedain zijn manier om zwakheden te verbloemen.

Hoe talentvol als kunstenaar ook, Wijnand heeft totaal geen rijinzicht en weet nauwelijks apparaten te bedienen. Vrienden herinneren zich een avond dvd’s kijken. ‘Hij stond daar met tong uit zijn mond voor de dvd-speler en hield de disc vast of het iets buitenaards was, had geen idee wat hij moest doen. Zijn mimiek en ergernis waren dolkomisch. ‘Ik snap niets van dit soort techniek!’ Toen hij doorkreeg dat om hem werd gelachen reageerde hij verontwaardigd. ‘Zeg, dit is weinig beleefd naar de gastheer!’

Na een paar jaar heen en weer reizen tussen Baarn en zijn werk op de Rietveld Academie, keert Wijnand begin 1972 terug naar Amsterdam. Tot 2017 woont en werkt hij in zijn appartement in de Hortusflat. Hij is nooit bescheiden of onzeker over zijn kunst en vergelijkt zichzelf met grootheden. ‘Vincent van Gogh werd na zijn dood pas beroemd. Mij wacht hetzelfde lot.’ Toen het Amsterdam Museum zijn stadsgezichten niet wilde exposeren vond hij dat een gemiste kans. Voor het museum wel te verstaan.

Enig recht van spreken heeft hij wel. Als Smelik & Stokking zijn werk wil exposeren, komt het daar niet van omdat de galeriehouders voor het zover is alles al hebben verkocht. Lang geniet hij niet van het geld. Door zijn goedgelovigheid is hij een weerloos slachtoffer voor oplichters. Zo laat hij een meubelmaker voor een exorbitant hoog bedrag stoelen restaureren die daarna met hoge winst worden verkocht. Het laat zich raden dat Wijnand na het betalen van de restauratie niets meer van de meubelmaker verneemt. De stoelen staan, inderdaad opgeknapt, bij de voordeur. Aan de rest van zijn interieur laat hij nooit iets veranderen. De door sigarettenrook vergeelde muren zijn niet smerig, maar ‘Grand Café Creme.”

Ondanks zijn gevoelige aard neemt Wijnand zelden een blad voor de mond. Het botert niet tussen hem en gelovigen. Hij heeft een bloedhekel aan priester Antoine Bodar, die tijdens zijn studie kunstgeschiedenis ook door Johan Polak werd gesteund. ‘Bodar is een uitvreter en hét bewijs dat de katholieke kerk niet deugt.’ Voor zijn voormalig bovenbuurman, een dominee, heeft hij ook geen goed woord over. ‘Die man vertegenwoordigt alles in het evangelie wat ik verafschuw.’ In een restaurant ergert hij zich aan een biddend gezelschap. ‘Ik begrijp niet waar deze geluidsoverlast goed voor is. Heel ordinair.’ Hij spreekt zijn woorden zo uit dat het lijkt of híj de predikant is. Op dezelfde manier uit hij zijn ergernis over voetbal kijken in de kroeg. ‘Niets ergers dan krijsende vrouwenstemmen tijdens de wedstrijd.’ Zijn spotten met het geloof zorgt voor spanningen met zijn broer die christelijk is geworden en daar samen met zijn vrouw veel voldoening in vindt. Wijnand zet ze onterecht neer als kleinburgerlijk. Zijn aversie tegen religies komt voort uit angst. Hij houdt met name de katholieke kerk verantwoordelijk voor het meeste geweld tegen de mensheid (en homoseksuelen).

Ook het Koningshuis komt aan de beurt. Toen – destijds – koningin Beatrix zich door collega en vriend Herman Gordijn (1932-2017) liet portretteren, hoopte Wijnand dat de vorstin ook werk van hem zou kopen en hij zo doorbrak. Als beide niet gebeurt, heeft hij daar een eigen verklaring voor. ‘Het Koningshuis heeft gebrek aan smaak en ze trouwen altijd met foute Duitsers of kinderen van dictators.’ Overigens is de sneer niet aan Gordijn geadresseerd. De kunstenaars waarderen elkaars werk. Voor de echtgenote van de koning is Wijnand milder. ‘Maxima heeft overduidelijk de broek aan en dat is maar goed ook. Ze is veel stijlvoller en slimmer dan haar man en gaat altijd goed gekleed.’ Een opsteker van de doorgaans weinig complimenteuze kunstenaar en zelf verklaard fashiondeskundige.

Rik van Dam (1950-2018), kunstverzamelaar, schilder en levenspartner van Johan Polak, was onder de indruk van Wijnands werk en kocht een paar schilderijen. Ze kenden elkaar goed. ‘Wijnand kon fijn schilderen op een manier die maar weinig mensen beheersen. Technisch was hij beter dan veel vakgenoten, maar het ontbrak hem aan commercieel talent. Hij kon de waarde van zijn werk niet inschatten, vroeg te veel of weinig, maar nooit het juiste bedrag. Dat was ook moeilijk te bepalen. Als je niet bekend bent, is het toch vaak wat de gek ervoor geeft.’

Wijnand Wansink – De achterkant van de Mozes en Aäronkerk

Kenmerkend voor zijn schilderijen en tekeningen is dat Wijnand vaak in zijn directe omgeving werkt. Zo schildert hij de Hortus en de achterkant van de Mozes en Aäronkerk, die hij vanuit zijn huiskamer ziet en vereeuwigt hij zijn geliefde plantenhoek, waar hij heel trots op is. In zijn latere werk zijn de objecten op zijn stillevens meestal vergroot en zeer realistisch afgebeeld. Daarvoor maakte hij ook impressionistische afbeeldingen. Voor schilderijen van het strand en een bouwplaats trekt hij erop uit. Zijn langst lopende project is een schilderij van een deels bestaande en deels verzonnen Italiaanse kade waaraan hij tussen 1965 en 2002 werkt.

Wijnand maakt vooraf schetsen en gebruikt vrijwel nooit foto’s. ‘Dat mislukt altijd. Op een foto missen details en ze leven niet.’ Vanwege de afstand en altijd korte verblijven in het door hem geliefde Lille maakt hij voor een schilderij van Hospice Comtesse en Notre Dame de la Treille een uitzondering. Voor zijn maatstaven van zelfkritiek is zijn oordeel – hij recenseert zichzelf graag positief – vernietigend. ‘Door die foto is dit mijn minst goede schilderij.’ In werkelijkheid is niet de foto, maar het verlies van zicht de oorzaak van de geringe kwaliteit van het doek. Twee staaroperaties helpen weliswaar, het oude zicht komt niet meer terug. Een bittere pil.

De gastvrije en onderhoudende Wansink heeft graag mensen om zich heen in zijn huiskamer annex atelier. Die moeten wel stil zijn als hij onaangekondigd de tv aanzet. Op de deur in de hal hangt op een dag een briefje: Mobieltje uit s.v.p. Hij verafschuwt ‘die asociale apparaten’, helemaal als hij niet kan omgaan met een door hem aangeschaft mobieltje voor ouderen. ‘Dit onding werkt mij op de zenuwen!’ Later hangt hij, onder het verbod op mobieltjes, nog een briefje op: Roken is wel toegestaan.

Etentjes bij Wijnand gaan altijd gepaard met veel drank en brandende kaarsen in een enorme kandelaar. Hij ervaart de diners als mondain en exclusief en doet er alles aan die schijn op te houden. Bij Wijnand eet je niet, maar soupeer je. Bij hem theedrinken is als een high tea. De drank vloeit dan nog niet, voor 17.00 blijft de fles gesloten. Als de klok vijf keer slaat, loopt hij meteen naar de koelkast. ‘Nu mag ik van mezelf een borrel.’ Zelf kookt hij niet, dat doen zijn gasten en met name een vriend uit het nabijgelegen café Eik en Linde, die hij de eerste jaren van hun vriendschap mee op sleeptouw neemt. Hun band is waarschijnlijk door hun leeftijdsverschil van vijfendertig jaar eerder familiaal dan vriendschappelijk. De mannen zijn thuis bij elkaar. Ze leven buiten de maatschappij in hun eigen scene.

Wijnand viert met zijn huisvriend en diens toenmalige vriendin zijn zeventigste verjaardag in Brussel. De vriend neemt hem later mee naar Lille. Als die vader wordt, komt Wijnand naar het ziekenhuis. Hun verschillende geaardheid heeft nooit tussen ze in gestaan. Meningen daarover van buitenaf doen niet ter zake. Voor hen is homoseksualiteit geen issue. Je bent wat je bent: mens. Wijnand begrijpt de gayparade, maar is daar eigenlijk tegen omdat hij die stigmatiserend vindt. Hij gelooft in versmelting, niet in separatie. ‘Helaas zijn we nog niet zo ver’, verzucht hij weleens. Hij kan niet tegen – wat hij noemt – verwijfde nichten, terwijl hij zelf absoluut vrouwelijke trekken heeft.

Door het verlies van zijn oudere vrienden en zijn zwakke gezondheid ziet Wijnand met lede ogen aan hoe zijn sociale kring kleiner wordt. ‘Oud zijn is vreeeeselijk. Je wordt steeds vaker uitgenodigd voor een uitvaart.’ Het overlijden van zijn broer valt hem het zwaarst. De laatste jaren had hij een goede band met Henk en zijn vrouw Bya. Hoewel hij nooit met zijn homoseksualiteit heeft geworsteld, vindt hij in de liefde weinig geluk. Meestal valt hij op heteromannen.

Een paar jaar na zijn vervroegd pensioen zegt hij de liefde vaarwel. ‘Daar heb ik mijzelf voor de rest van mijn leven vrij voor gegeven. Niemand is het waard om ongelukkig van te worden. Ik ben nu een nicht in ruste.’ In zijn jonge jaren is hij populair bij de vrouwen, ook bij jazzzangeres Ann Burton (1933-1989). Nadat zij van de schrik is bekomen dat Wijnand niet op haar, maar mannen valt blijven ze de rest van haar leven bevriend. Wijnand vergezelt Ann als ze op haar eigen platenlabel Burtone een album opneemt. Een paar jaar later houdt Ann het geheim dat ze ziek is. Wijnand is wel op de hoogte en zit aan haar ziekbed als ze overlijdt aan de gevolgen van keelkanker.

Wijnand Wansink.

Zijn langdurige vriendschap met regisseur Charles Leeuwenkamp (1935-2018) loopt stuk op een verjaardagsfeest. De aanwezigen zingen een versje met in het refrein de tekst ‘Wijnand heeft het gedaan.’ Zwaar aangeslagen en beledigd vertrekt hij. Ondanks verzoenpogingen van gezamenlijke vrienden komt het niet meer goed. Leeuwenkamp is bereid, Wijnand blijft liever ‘gebrouilleerd’, zijn stopwoord voor als hij een geschil heeft. Later bekent hij dat het versje de druppel was. ‘Als Charles mij meenam voor een autotocht en ik naar links wilde, vroeg ik hem rechts af te slaan zodat ik zeker wist dat we naar links gingen.’ Voor Wijnand is dit een ongekend diplomatieke aanpak, waar hij zich ook niet prettig bij voelt. ‘Ik wens niet te worden beperkt in mijn bewegingsvrijheid.’

De mildheid naar zichzelf en strengheid voor anderen, maken hem een niet altijd makkelijk persoon. Zelf ‘arriveert’ hij graag iets te laat op een afspraak, in de overtuiging dat dit chique is. Wie hem laat wachten na het afgesproken tijdstip krijgt geen begrip. ‘Jullie leggen beslag op mijn tijd.’ Te vroeg op een afspraak met hem komen, is een nog grotere zonde. ‘Dit is net een overval.’ Bij Wijnand verschijn je op tijd.

September 2010 verandert zijn leven drastisch. Door een val verblijft hij na twee weken ziekenhuis bijna drie maanden in een zorghotel. Hij is daar erg ontevreden en steekt dat niet onder stoelen of banken. ‘Ik word hier betutteld door pinnige verpleegsters met strenge, christelijke koppen waar ik als kind nachtmerries van kreeg.’ Hij ligt dagen in bed, maar schiet overeind als zijn huisvriend vindt dat naar een verzorgingshuis gaan de beste oplossing is. Met zijn wandelstok loopt hij een ronde door de sneeuw om zijn huisvriend ervan te overtuigen dat hij nog uitstekend op de Nieuwe Herengracht kan wonen. Om zijn terugkeer naar huis te vieren, neemt voormalig Eik en Linde eigenaar en vriend Paul Verberne hem mee naar zijn vakantiehuis in Frankrijk.

Weer thuis zijn gaat goed, maar het lopen verslechtert snel, waardoor hij – Wijnand is gek op wandelen, museumbezoeken en vakantietrips – minder levenslust heeft. Hij laat zich weinig zien in Eik en Linde, waar hij voorheen dagelijks borrelde en een paar keer per week soep at. In 2014 stopt hij met schilderen. ‘Ik ga nu voor het laatst met pensioen.’ Als lopen nog moeilijker wordt, wijkt hij uit naar café Smit & Voogt omdat dat dichter bij huis is. De porties die hij daar eet zijn zo gering dat de kok besluit de hoeveelheid en prijs te halveren. De huisvriend haalt boodschappen en brengt maaltijden, die Wijnand gaandeweg vaker laat staan.

Hoogtepunten van zijn thuisbestaan zijn de bezoeken van oude vrienden en collega’s Frits en Maus en de drinkavonden met zijn huisvriend en anderen, waar hij net als vroeger het middelpunt is. Ondanks zijn geringe trek in eten – roomijs, koekjes en chocola uitgezonderd – smaken de Gauloises sigaretten en de jenever hem nog goed. Steevast sluit hij zijn avondsessies af met ‘het wordt tijd ik de beddenkoets ga bestijgen.’ Het is dan niet de bedoeling dat zijn bezoek vertrekt. Vanuit zijn slaapkamer volgt hij de gesprekken van zijn gasten en bemoeit zich met de muziek. ‘Zeg, ik wil nu graag Edith Piaf horen’, of, vol misprijzen, ‘Jullie praten nu al een half uur over geld.’ Wijnand haat financiën. ‘Laat de armoede de pest krijgen.’

De huisvriend heeft een Canta, een zeer bescheiden voertuig, waarmee hij Wijnand rondrijdt. Die waant zich een vorst op de passagiersstoel en kijkt dan ook zo. Door de jaren heen heeft hij zijn eisen bijgesteld. Voorheen wenste hij in niet minder dan een Citroën DS te worden vervoerd, een auto die helemaal voldoet aan zijn artistieke visies. Het plan met de Canta naar een dorp boven Alkmaar te rijden om Bya te bezoeken, wordt door zijn gezondheidsproblemen steeds uitgesteld. In plaats daarvan gaan ze vaak met het wagentje naar De Zeemeeuw, een trendy strandpaviljoen vlakbij villa Flevorama in Muiderberg, het voormalig onderkomen van Johan Polak en Rik van Dam. Als een oud bekende Wijnand daar herkent, glundert die. ‘Wat is het toch heerlijk om beroemd te zijn.’ Omdat zijn gezondheid verslechtert, korten ze de ritjes in tot Frankendael en het Flevopark. Hij houdt zijn wandelstok nog paraat en draagt nog zijn beige regenjas en katoenen hoed, heeft het snel koud. Het witte zomerkostuum dat hem de look geeft van een dandy, Engelse kolonist à la retraite blijft daarom in de kast. Aderverkalking in zijn voet bindt hem nog meer aan huis. Liggend op zijn chaise longue bij zijn plantenhoek vertelt hij zuchtend zijn grootste wens. ‘Het wordt tijd om mijn ogen voorgoed te sluiten.’ Nog steeds wil hij niet naar een verzorgingshuis, ook niet naar het goed aangeschreven Flesseman op de Nieuwmarkt. ‘Dan sterf ik tussen de bejaarde temeiers.’

Voorjaar 2017 plaatst de huisvriend hortensia’s in de bloembakken op het door Wijnand zeer geliefde balkon van zijn appartement. In zijn versleten rieten tuinstoel met oude kussens geniet hij nog een week van de bloemen. Door een ongelukkige val wordt hij opgenomen in het ziekenhuis. Hij hoopt op terugkeer naar huis, maar blijft twee maanden in zorghotel De Poort en gaat daarvandaan – bij toeval – toch naar Flesseman. De huisvriend verhuist hem met hulp van anderen en probeert zijn appartement in de Hortusflat zoveel mogelijk na te bootsen. Wijnand verzoekt hem de administratie over te nemen. De huisvriend vindt dat zeer ingrijpend en wil dat een vertrouwd iemand meekijkt, zodat elke transactie kan worden verklaard. Hij stemt pas in nadat Joseph, de weduwnaar van Herman Gordijn, aanbiedt dit te doen.

Wonen in Flesseman valt Wijnand mee. Hij is zeer te spreken over het voor bewoners gratis restaurant met bediening. ‘Zo heb ik het altijd voor ogen gehad.’ Het is zijn dagelijkse en nog enige uitje. Door de drink- en muziekavondjes in zijn nieuwe onderkomen leeft hij kortstondig op. Daarna ligt hij hele dagen in bed en blijven zijn fles jenever en pakje sigaretten vol. Lente 2018 overlijdt hij in de vroege ochtend op 82-jarige leeftijd aan een hartstilstand. Zijn huisvriend is die dag jarig. Waarschijnlijk was Wijnand al geruime tijd ernstig ziek. De onderzoeken die het ziekenhuis hem aanbood wilde hij niet meer ondergaan. Liever besteeg hij voorgoed de beddenkoets.