Er stond een vrouw op de hoek van de Sarphatistraat, volgens een verwarde 19e-eeuwse geest, de mooiste straat van heel Europa. De vrouw stond met haar armen over elkaar en keek met een glazige blik recht voor zich uit toen ik haar passeerde op weg naar de supermarkt.
Verderop zat een man met een vuile jas en een rafelige baard op een bankje te lezen met naast hem een roestig supermarktwagentje vol met een rommelige stapel gescheurde plastic zakken en losliggende allerlei. Naast hem stond een halflege fles met bessenjenever of port.
Een levendig straatbeeld kortom.
Toen ik na een bezoek aan de supermarkt, wat altijd een zware beproeving is, terugreed zat de man er nog steeds en zette hij net de fles aan zijn mond.
De vrouw stond nog steeds op dezelfde plek met dezelfde blik in haar ogen.
Ze leek ver weg in haar gedachten.
Ik sloeg de hoek van de mooiste straat van Europa om en liet de mismoedig stemmende taferelen achter m.