Afgelopen week was ik bij een bespreking, of een beschouwing eigenlijk meer, van het nieuwe boek van David Van Reybrouck bij Framer Framed.
Vijf jaar lang werkte hij aan zijn monumentale Revolusi. Hij interviewde bijna tweehonderd mensen: de laatste nog levende getuigen van de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesische rusthuizen, Japanse miljoenensteden en op verafgelegen eilanden. Ook in Nederland bracht zijn onderzoek tal van nieuwe verhalen aan het licht. De veelheid aan perspectieven en herinneringen weeft Van Reybrouck samen tot het aangrijpende verhaal van de Indonesische onafhankelijkheid. Zo toont hij hoe een nieuwe wereld vorm kreeg in bloed, in pijn, maar met hoop.
De onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië, die zijn hoogtepunt bereikte in de jaren veertig van de vorige eeuw, is lang gezien als een conflict tussen kolonisator Nederland en het gekoloniseerde Indië. Maar in werkelijkheid was het wereldgeschiedenis. David Van Reybroucks Revolusi is het eerste boek dat de strijd lostrekt uit het nationale perspectief en het belang als mondiale gebeurtenis toont. Indonesië was het eerste land dat na de Tweede Wereldoorlog zijn onafhankelijkheid uitriep. Na de Japanse bezetting verzetten jonge rebellen zich gewapenderhand tegen elke nieuwe vorm van overheersing. Britse, Australische en vooral Nederlandse troepen moesten rust en orde brengen, maar hun aanwezigheid leidden juist tot het ontvlammen van de eerste moderne dekolonisatieoorlog. Die strijd inspireerde onafhankelijkheidsbewegingen in Azië, Afrika en de Arabische wereld, zeker toen het vrije Indonesië in 1955 de legendarische Bandung-conferentie organiseerde, het eerste wereldcongres zonder het Westen. De wereld had zich met de Revolusi bemoeid en de wereld was erdoor veranderd.
Ik heb zelf het boek nog niet gelezen, maar zoals ik het begreep, beschrijft het vooral de strijd tussen de Nederlanders en Indonesiërs. De Indo’s (nakomelingen van de mix tussen Europeanen en Indonesiërs) vallen daarmee een beetje tussen de wal en het schip. Mijn vader (Indisch) vertelde mij ooit dat zijn enige herinnering aan zijn vader was dat ze zij aan zij staand stonden te plassen. Zijn vader werkte bij de voorloper van Shell, ze woonden aan een eigen straatje waar zijn schoonvader voor al zijn kinderen een huis had laten bouwen. Op alle foto’s uit die tijd zijn ze of aan het feesten of aan het sporten. Ze waren in goeden doen. En toen kwamen de Japanners, de mannen werden afgevoerd en stierven vaak, zoals mijn opa. De vrouwen en kinderen gingen naar het kamp. De Japanners waren wreed, maar lief voor kinderen, zei mijn oma altijd. Haar eigen kinderen bedoelde ze dan neem ik aan. Het kampleven was geen lolletje, maar de echte ellende moest nog komen. Toen de Japanners vertrokken en de Indonesiërs aan hun vrijheidsstrijd begonnen. Nu bijna iedereen uit die tijd dood is, kan eenvoudig geconcludeerd worden dat Nederland aan de verkeerde kant van de geschiedenis stond. Maar ik herinner me nog de ingehouden woede van mijn oma als zij over die tijd sprak. Het verraad van de Indonesiërs aan de Indo’s. De Japanners dat waren buitenlanders, maar dit was een burgeroorlog. Die terecht door de Indonesiërs werd gewonnen, maar waardoor de Indo’s totaal berooid per schip hun land moesten ontvluchten. Ik heb Revolusi zoals gezegd nog niet gelezen en ik hoop dus maar dat deze tragedie in het boek niet onbesproken blijft.