Home Dwars nieuws Stumper

Stumper

0
Melissa Plomp | Illustratie Ruud Meijer

‘Goedemiddag! Volkstelling. Mogen wij binnenkomen?’ De vrouw laat de twee mannen wantrouwig binnen en draait de deur op drie sloten. De mannen gaan aan de eettafel zitten. ‘Met hoeveel woont u hier, mevrouw…?’ ‘De Langen. Johanna de Langen, getrouwd met Cornelis Pieterse, timmerman. Met z’n drieën. Die dreumes daar is mijn kleindochter. Was dat alles?’ De mannen kijken elkaar aan. ‘Heeft u geen inwonende zoon?’ De vrouw zwijgt. ‘Mevrouw de Langen, wij zijn hier niet voor een volkstelling. Wij zijn rechercheurs. Buren hebben getipt dat u hier een zoon zou hebben. Ze hebben hem nog nooit gezien, maar horen hem wel gillen en huilen.’ ‘Ik heb een zoon, Johannes. Hij is twintig en nogal ziek. Ik ben bang dat de stumper zich zenuwachtig maakt als hij u ziet.’

Met tegenzin trekt ze een gordijn opzij, dat een alkoof verbergt. Een onbeschrijflijke stank komt de rechercheurs tegemoet. In het duister ontwaren ze op een stoel iets dat op een oud mannetje lijkt. Zijn gezicht bleek met ingevallen wangen en ogen. Zijn haren zijn lang, vies en zo dun dat zijn misvormde schedel er doorheen schijnt. Hij draagt een smerig, gescheurd hemd, een veel te kleine broek die stijf staat van de viezigheid, zijn voeten zijn bloot. De rechercheurs deinzen achteruit. Ze kunnen de luizen en vlooien over de jongen heen zien krioelen.

‘Johannes?’ De jongen knikt. ‘Kom je bij ons zitten?’ Johannes is niet in staat zelf te gaan staan. Ondersteund door de rechercheurs schuifelt hij naar de eettafel. Hij knippert tegen het daglicht dat door de vuile ramen schemert. ‘Heb je al iets geten?’ ‘Neuh, om vier uur krijg ik een stuk.’ ‘Heb je nog geen warme maaltijd op?’ De jongen fluistert: ‘Een maaltijd? Vroeger wel eens op zondag.’ ‘Hoe komt het dat je hier zit?’ Jongen wijst: ‘Dat is toch zeker haar schuld!’ ‘Hoe lang ben je al niet buiten geweest?’ ‘Sinds mijn elfde, meneer.’ ‘Zo, en wat doe je dan zoal de hele dag?’ ‘Af en toe lezen, tekenen.’ ‘Wil je dan nooit naar buiten?’

‘Nee, daar heeft hij nooit eens zin in, ik snap d’r ook niets van!’ bemoeit de moeder zich ermee. ‘Natuurlijk wil ik wel! Maar dan rammelt zij me af! En ik voel me tegenwoordig toch te ziek om nog te lopen. We zijn allemaal bang voor moe. Vader ook. Zij is altijd de baas en de deur zit altijd op slot.’

De tranen lopen nu over Johannes’ wangen. ‘Ik heb me sinds ik klein was niet meer gewassen. Ik draag deze kleren al drie jaar, heb nog nooit een onderbroek of sokken gehad. Moe zegt dat ze nooit tijd heeft om iets te maken of te wassen. Eerst mocht ik nog bij vader in de bedstee slapen, maar omdat ik te vies werd, moet ik sinds jaren met een deken op de grond slapen.’

De rechercheurs staan op. ‘Kom jongen. Het is mooi weer. Heb je zin in een wandeling?’ Ondanks moeders gekrijs helpen ze Johannes de trappen af. Voor het eerst in negen jaar de frisse lucht tegemoet.

Johannes wordt naar de quarantaine-inrichting op Zeeburg gebracht. Een menigte heeft zich daar verzameld. Een juffrouw roept in tranen: ‘Je kan ’t hem aanzien aan z’n hoofie!’ Niet veel later volgt de moeder. Iemand gooit een schoen het rijtuig in. De mensen willen haar lynchen. ‘Beestwijf!’

Op 29 september 1920 werd Johannes na tien jaar gered uit de alkoof op de derde etage van Overamstelstraat 10. De rechtzaak tegen de moeder volgde in januari. Daar bleek Johanna het hele gezin te terroriseren. Vader, een flinke vent, was bijna te bang om te getuigen. Hij wilde wel eens zijn zoon mee op straat nemen, maar durfde niet. Hoewel de vader zijn salaris aan zijn vrouw gaf, kreeg het gezin al een jaar slechts droog brood te eten. De eis tegen de moeder was twee jaar cel. Johannes knapte op in een instelling op het platteland.