Oost-thriller | Melissa Plomp | Illustratie Ruud Meijer | Dwars
Onder het ritmisch gestamp van zware schoenen marcheerde de groep bruinhemden met norse gezichten het Javaplein op. De schemer was al ingevallen. De groep, omringd door agenten, hield halt. Ze strekten hun rechter arm de lucht in. ‘Houzee! Houzee!’ Het was 12 april 1935, rond een uur of negen.
Hier en daar gingen de ramen open. ‘Rot op, vuile fascisten!’ Het was niet de eerste keer dat de NSB-ers probeerden de Indische buurt binnen te dringen. De groep bruinhemden verspreidde zich over het plein en de omliggende straten. Onder hun arm elk een flinke stapel van ‘Volk en Vaderland’, hun propagandakrant. Als een geoliede machine, gooiden ze de kranten in de brievenbussen. ‘Wel verdomme!’ klonk het uit een portiek. Een groep jonge arbeiders verscheen op straat. Een jongen met donkere krullen verscheurde de kranten en gooide ze achter de NSB-ers aan. ‘Jullie zijn hier niet welkom!’ ‘Ja, wat denken jullie? Als jullie ons vuil dan niet willen kopen, dan zullen we het maar met geweld en met behulp van het gezag in jullie huizen stoppen…’ Steeds meer arbeiders kwamen naar buiten. De NSB-ers gingen onbewogen door. Eentje waagde het zelfs om te neurieën. De Internationale, het arbeiderslied klonk uitdagend over straat. ‘Vuillak! Durf je wel? Dat lied is te goed voor jullie soort!’ Een vrouw schreeuwde uit het raam en smeet een teil afwaswater rakelings naast de neuriënde fascist. De anti-fascistische spreekkoren klonker steeds duidelijker. Op een hoek schreeuwde een groepje: ‘Fascisme is moord!’ Op alle andere hoeken echode de leus terug. Inmiddels had de politie in een telefooncel om versterking gebeld. Er hing een gespannen sfeer in de straten. De arbeiders verzamelden zich op het Javaplein en stonden daar zwijgend tegenover de groep NSB-ers. De pleuris stond op uitbreken.
Plots kwam een politiemotor met zijspan aanscheuren. Onder een hels gekrijs reed de motor met volle vaart op de arbeiders in. De arbeiders vluchtten alle kanten op. De politie die massaal was uitgerukt, voerde charges uit over de trottoirs. Hun knuppels regenden neer. Revolvers knalden. De Indische buurt veranderde in één grote chaos. De arbeiders wisten echter niet van wijken. Uit huizen hingen de gezinnen. Overal klonken de anti-fascistische leuzen door de avond.
Groepen arbeiders verscholen zich in de portieken van de gemeentewoningen op het Javaplein, de Langkatstraat en de Benkoelenstraat. De motorbrigade reed er achteraan. Er klonken meer schoten. De jongen met de donkere krullen, die de kranten verscheurd had en een vriend, wisten zich niet op tijd in veiligheid te brengen. De twee jongens werden gegrepen door de motorwielen. De agenten sprongen van de motor en uit het zijspan. Met hun knuppels begonnen ze op de twee jongens in te slaan.
Uiteindelijk konden de jongens ontzet worden en een huis binnen vluchten. Op straat wisten een paar arbeiders in alle chaos een taxi aan te houden. De jongen met krullen werd met een bloeddoordrenkt verband om zijn hoofd door twee vrienden de taxi ingeholpen. Net op tijd. Een groep politieagenten kwam aanrennen, hun wapenstokken in de aanslag. ‘Wegwezen! Of moet er soms nog eentje bij?’ riepen ze. De arbeiders die zich verscholen hadden, stroomden nu weer verontwaardigd naar buiten. De NSB-ers waren met stille trom vertrokken. Rond half twaalf was de rust weer wat weergekeerd. Een overvalwagen arriveerde en reed uitdagend rond door de donkere straten.
De gewonde arbeider werd in het Burgerziekenhuis geholpen aan zijn hoofdwond. Toen de dokter met hem klaar was, vroegen zijn vrienden de verpleegster of zij een taxi kon bellen. Tot hun stomme verbazing verscheen er geen taxi, maar een overvalcommando van de politie, onder leiding van een inspecteur. De drie jongens werden ingerekend en naar bureau Linnaeusstraat gebracht. Na verhoor mochten de twee vrienden weer vertrekken. De gewonde jongen moesten achterblijven. In deze ‘waargebeurde thriller’, baseer ik me zo veel mogelijk op de feiten zoals ze destijds in de kranten verschenen.