Voor zijn pensioen woonden metselaar en tegelzetter Piet van der Pangaard met zijn vrouw Elly – vroeger ponstypiste – in de Indische Buurt. In de zeventiger jaren verhuisden ze naar een moderne flat in Diemen. In Amsterdam was er immers niets te vinden, ook toen was er woningnood. Veertig jaar later verhuisden ze van Diemen naar Woerden.
Ties van Dijk
Piet is geboren en getogen in de Atjehstraat en Elly woonde in de Ombillinstraat. Hij ging in Oost naar school. ‘Tussen de middag en na schooltijd speelden we altijd buiten. Voetballen op straat, hutten bouwen op Jongensland en ruzies uitvechten met de jongens van de Butanstraat op het ‘Jodenmanussie’, de Joodse begraafplaats aan de Valentijnkade. Dat ging er best ruig aan toe, we beschoten elkaar met katapulten en zochten dekking in de bramenstruiken die vol zaten met brandnetels, je kwam dus altijd gehavend thuis.’
‘Het Flevoparkbad was er toen nog niet, dus doken we ‘s zomer in het Amsterdam-Rijnkanaal. Met een mannetje of zes van jongens rond de twaalf en veertien jaar oud deden we dan ‘slepie’. We klampten ons vast aan voorbijvarende binnenvaartschepen, zeker als ze zwaar waren beladen, lukte dat het best. Dan hingen we een flink eind achter zo’n schip mee en lieten op een gegeven moment los, zwommen naar de overkant en gingen dan met een ander schip weer terug. Die schippers maakten er gek genoeg eigenlijk nooit een probleem van.’
Het Jodenmanussie is vermoedelijk vernoemd naar de beheerder, Emanuel ‘Manus’ Verduin die eind 19e eeuw in een huisje naast de begraafplaats woonde en Joden Manussie werd genoemd.
‘Thuis had ik samen met mijn zus Ria een knots van een konijn, een Vlaamse reus, die hadden we naar onze afgekorte namen Ripie genoemd. Voor het stro dat ik nodig had, ging ik naar de tegelhandel Intercodam aan de Amstel, die zitten er trouwens nog. Voor een bolknak van mijn vader kreeg ik dan twee jute zakken stro mee om thuis het hok mee te vullen. Nog steeds als ik een malse paardenstek in de berm zie, denk ik zonde om te laten staan.’ Flappie heeft de Kerst dan niet overleefd, maar Ripie altijd wel.
‘Na de lagere school ben ik het vakonderwijs ingegaan op de technische school Concordia in West. Daarna heb ik onder meer de vakopleiding Metselaar Patroon gevolgd. Na afronding van de vervolgopleiding Metselen ben ik bij het aannemersbedrijf Vikopa van mijn vader en zijn compagnons aan het werk gegaan. De eerste jaren was het overdag werken en ‘s avonds naar school. Het vak leer je pas echt in de praktijk, maar de opleidingen waren een goede basis. Zonde dat het praktijkonderwijs van vroeger niet meer bestaat, lts, ets, hts, Technische Universiteit sloten precies op elkaar aan.
‘Vanaf mijn tiende tot mijn vijftigste heb ik gevoetbald bij TWM Tuindorp Watergraafsmeer het latere TWMC (centrum). Ik was halfspeler op links, ik ben rechts, maar kon links ook wel een bal raken, vandaar. Wat er over onze wedstrijden werd geschreven, heeft Elly altijd bijgehouden in een plakboek. Ik pikte daarvoor wel eens een krant bij de buren uit de bus.’
‘Later zijn Elly en ik gaan tennissen, eerst bij Borchland en inmiddels spelen we alweer zo’n veertig jaar bij TVDZ Tennis Vereniging Diemen Zuid. Zo houden we wekelijks contact met de club en de spelers die we daar al jaren kennen.’
‘De eerste jaren heb ik voornamelijk utiliteitswerk gedaan waaronder het Rijksmuseum en het laboratorium van het VU-ziekenhuis en grootschalige nieuwbouw in Nieuwendam. De broer van filmer Bert Haanstra, Johan Haanstra was de ontwerper die voor het VU-lab een mooie geglazuurde bakstenenwand heeft ontworpen, het was best een klus dat metselen met al die genummerde stenen. Op zo’n bouw stond je toen met zo’n honderd man, waar er nu nog tien man staan, we schaften daarom op verschillende tijden.’
Later ben ik voor mijzelf begonnen. Het was de tijd van de open haarden, daar heb ik er heel wat van gemetseld. De eerste jaren vooral schoonmetselwerk. Later werd strak gestuukt populair, dat deed ik dan ook. Het was best aanpoten, de zakken alleen al wogen 50 kilo dat is later teruggebracht naar 25 kilo. Ik heb nooit reclame hoeven te maken, het ging van mond tot mond.’
‘Na een jaar met Elly bij mijn ouders in de Indische Buurt gewoond te hebben, konden we een flat in Diemen kopen, maar daar had ik wel 4.000,00 gulden eigen geld voor nodig. Dat had ik niet liggen, toen heb ik mijn brandweerrode Fiat 850 Spider cabriolet kunnen verkopen voor dat bedrag. Een auto waar je tegenwoordig al gauw 20 mille voor neer moet tellen. Nou, een drama was het niet, onze dochter was inmiddels geboren dus een tweezitter was gewoon te klein.
Hoe bevalt het in Woerden op drie kwartier rijden van Amsterdam? Elly: ‘Vijftien jaar geleden zijn we naar Woerden verhuisd waar onze dochter al woonde. Ik zorgde al jaren voor onze twee kleinzoons, dat op en neer pendelen uit Diemen, was ik zeker ‘s winters wel zat. Voor Piet was het een ander verhaal, die miste Diemen en Amsterdam het meest.’ Piet: ‘Ons gevoel voor humor hebben ze in Woerden niet.’
Toen we er net woonden, vroeg mijn buurman waar ik vandaan kwam, ik zei Amsterdam. Waarop ik hem vroeg waar kom jij eigenlijk vandaan? Woerden, zei hij. Waarop ik antwoordde ‘Dat geeft niks hoor.’ Ik zie nog die verbaasde kop van hem. Ondertussen heb ik hier genoeg te doen en ik ga elke week bij mijn twee kleinzoons kijken bij het voetbal.’
Gaan Elly en Piet ooit nog terug naar Amsterdam? Elly: ‘Dat zie ik niet meer gebeuren, maar wij hebben het wel goed gehad in de Indische buurt, het was een fijne buurt.’ Piet met een glimlach: ‘Misschien tussen zes plankies.’
Piet: ‘We komen regelmatig in Amsterdam, laatst nog naar het De La Mar geweest, maar dan brengt onze dochter er ons er wel heen. Van dat drukke verkeer moet ik niets meer hebben.’ Hij kijkt vanuit het clubhuis van TVDZ naar de natte tennisbanen buiten: ‘Wat een pleurisweer, gelukkig zitten we hier lekker binnen.’