| Verhalen uit de Plantage | Dick Pol |
Zo nu en dan laat ik, om mezelf nog eens een keer te verrassen, een briefje van vijf of een briefje van tien in een broekzak zitten. Dat geeft later het opbeurende gevoel van gevonden geld. De biljetten kunnen trouwens zonder bezwaar mee in de was. De waarheid gebiedt te zeggen dat dit meestal per ongeluk gebeurt. Het record was indertijd een briefje van honderd, zo’n oude snip van Oxenaar. Het was wel degelijk verkleurd in de was. Voor de zekerheid heb ik het ingewisseld op het postkantoor.
Ik heb jaren geleden het gebruik van de portemonnee afgeschaft. Dat zit zo. Nadat ik een paar keer mijn knip had verloren, ging ik in de bioscoop er eens lekker voor zitten, achterover geleund met mijn benen omhoog. Ik weet nog welke film het was: ‘Easy Rider’ (toeval bestaat niet). Mijn opperbeste humeur – prachtfilm – werd om zeep geholpen toen ik moest constateren dat mijn portemonnee (met een flinke som geld) uit mijn kontzak was gegleden. Ik ben na dit ongelukkige incident opgehouden met het gebruik van het nutteloze gebruiksvoorwerp. Briefjes bewaar ik, netjes, in kwartformaat opgevouwen, in mijn linkerbroekzak. Gesorteerd in een metalen klem, soort paperclip. Munten doe ik in de rechterzak.
Mijn moeder bewaarde geld in boeken. Als geheugensteuntje gebruikte ze titels die een financiële aanwijzing bevatten: ‘De Zilveren Scheepjes’, ‘Brood uit het water’ (een vissersroman met illustraties van Anton Pieck), bijvoorbeeld. Deze laatste titel herinnert me aan een voorval in de jaren nul.
Ik werk als eindredacteur bij Amsterdam FM. Ik zit tevreden met H. op het terras van café ‘Het Oorlam’ op de Kloveniersburgwal voor de nabeschouwing van ons programma. Het is lekker weer. We hebben een goede uitzending gehad en nemen er een biertje op. H. is een pientere getalenteerde jongen. Hij had ons uitgekozen voor een stage van de HU, voorheen School voor journalistiek, in Utrecht. We kletsen wat tot mijn compaan stil valt.
Hij veert op, wijst naar de gracht. In het water dobberen diverse bankbiljetten van tien en van vijf euro langzaam onze kant op. Ik zou dit niet zo snel hebben gezien maar H. heeft een scherpe blik. Hij is een oplettende knaap met goed oog voor de omgeving. Hij gaat de kroeg binnen en komt terug met een lange stok waaraan een haak is bevestigd, een stok om het bovenlicht te bedienen. Nadat we zo’n veertig pegels hebben opgevist stokt de geldstroom.
De stemming, die toch al goed was, stijgt naar grote hoogte, het (gratis) bier smaakt hierna nog beter. We fantaseren een tijdje lacherig over de herkomst van de bankbiljetten. H. denkt aan een mislukte overval waarbij de dader tijdens een wilde achtervolging het bewijsmateriaal in het water heeft gegooid. Ik voel meer voor de lezing van een ontevreden klant. We zitten een paar honderd meter van de wallen, waar de stroom vandaan komt, richting Amstel. Die klant is niet blij met het verloop van de onderhandelingen, heeft het geld boos in de gracht gegooid en de hoer toegeroepen dat ze er maar achteraan moet zwemmen. Andersom kan natuurlijk ook.