| Verhalen uit de Plantage | Dick Pol |
Het managersgilde. Ik zie er niks in. De aversie is overigens geheel wederzijds.
G. was indertijd, we schrijven 1963, met afstand de zwakste leerling van de klas. Hij vertrok. Naar de HBS-A. Nadat hij kansloos was blijven zitten. Ik ben hem uit het oog verloren. Niet in de laatste plaats omdat ik hem niet mocht. G. had het ‘achter zijn ellebogen’. Er was geen sprake van een conflict, maar ik vond hem een vervelende jongen. Tot mijn verbazing zag ik hem jaren later op de televisie als voorzitter van de Bond van Verzekeraars. Ik vraag me af hoe zo’n carrière in elkaar steekt.
Een andere kennis, afgestudeerd als chemicus, met weinig uitzicht op een baan schopte het ver in de ziekenhuiswereld.
Persoonlijk heb ik meestal maar wat aan gerommeld. Zonder duidelijk plan. Filmster worden. Dat leek me wel wat. Al was ik daar niet echt mee bezig. Na baantjes als barkeeper, pompbediende, schoonmaker van vliegtuigen liet ik me, begin jaren tachtig, inschrijven bij het Arbeidsbureau. Afdeling ‘Hoger Personeel’, dat wel. Het grote voordeel hiervan was een tijdelijke uitkering. Ik zat slecht bij kas.
Ik kwam terecht bij een ‘contactpersoon’. Na diverse geflopte ‘bemiddelingspogingen’ stuurde deze me naar een medisch reclamebureau in Bussum. Om te solliciteren, in verband met mijn opleiding, als ‘artsenbezoeker’. Een vage functie die er op neer komt dat je op ‘bezoek’ gaat bij specialisten. Je strooit met luxe cadeautjes en probeert om ze peperdure geneesmiddelen aan te smeren. Toen hij me zag, de directeur, vanachter zijn imposante bureau, in strak modieus pak, ik in spijkerpak, wisten we allebei meteen dat het niks zou worden. Zeker niet toen de man op strenge toon vertelde dat hij geen honderd maar tweehonderd procent eiste van zijn personeel. Ik begon te grijnzen.
Terug naar af. Naar het Arbeidsbureau. Mijn contactman, het was een man, verzuchtte: ‘hoe moeten we nu verder?’. Mijn antwoord: ‘Die job van jou is misschien wel wat. Het lijkt me niet zo moeilijk’. Dit beviel hem zo slecht dat hij me wilde aanvliegen. En dat was dat.
Uiteindelijk klopte ik aan bij het studenten-uitzendbureau. Ik stond nog steeds ingeschreven bij de universiteit, zeventiendejaars inmiddels, filosofie. Ik werd te werk gesteld bij de PTT. ‘s Nachts post sorteren op het kantoor bij het Centraal Station. Van tien uur ‘s avonds tot zes uur in de ochtend. Overdag uitslapen tot een uur of twee. Beviel uitstekend. Beetje mijn soort mensen. Bont gezelschap nachtdieren. Rustig werk. Relaxed brieven en pakjes verdelen over de bestemde vakken. Hele aardige chef. Een oudere man die, op het oog, al een flinke tijd meeliep. Na afloop konden we nog een paar rondjes meepikken in de nachtkroeg op de Gelderse kade. Al vielen we zwaar uit de toon.
Maar ja. Dat zal je altijd zien. De chefs wisselden elkaar na twee maanden af. Er kwam een nieuwe baas. Jonge, waarschijnlijk, ambitieuze kerel die me uitzocht om ‘zijn gezag te vestigen’. Ik zag hem, ‘onze eerste nacht samen’, enigszins verbaasd, al een paar keer meelopen achter de stellingen. De post werd in diverse stadia gesorteerd en doorgegeven via parallelle houten raamwerken. Nou ja. Moet hij weten. Na afloop riep de chef onze crew bij elkaar. Ik moest naar voren komen. Op hoge toon gaf de man me te verstaan dat mijn houding hem totaal niet beviel. Hij zou het nog één nacht aankijken. Als er geen verbetering plaatsvond kon ik vertrekken. Daarop vroeg ik rustig wie hij dan wel dacht dat hij was. Dat ik hem een zielig mannetje vond. Hij was meer dan een kop kleiner dan ik. Dat ik van hem geen tweede kans nodig had. Dat ik liever de eer aan mezelf hield.
Wat me, na al die jaren, nog dwars zit is dat niemand van mijn collega’s me steunde. Geen greintje solidariteit. Aan de andere kant: misschien hadden ze daar wel gelijk in.
Ter illustratie enige versvoeten van mijn hand.
Manager
manager
wat een lelijk
woord
is dat
ik spel de letters
nog een keer
de trilling van de mooie a
verhaspeld
tot een slappe zucht
zakken
vullen
is gepaster
dan gevoel
maat
is zonder liefde
ver te zoeken
bakt nooit een brood
maakt praatjes
en dan
altijd
de strop
das en
dat pak