Een koude woensdagochtend, nauwelijks wind, en een sluier van mist boven het water van het Nieuwe Diep. Ideale omstandigheden voor een groep van bijna veertig vogelliefhebbers om op ontdekkingstocht te gaan in het Flevopark. Het is de tweede excursie van de Vogelwerkgroep Amsterdam van het jaar.
Na een eerste verkenning in januari op de Nieuwe Ooster is nu het Flevopark aan de beurt voor een excursie. Beginners en ervaren vogelaars splitsten zich op en verdwenen het park in, op zoek naar de verschillende vogels.
Langs de Joodse begraafplaats klinkt het heldere gezang van de Cetti’s zanger, onzichtbaar in het struikgewas, maar luid en duidelijk aanwezig. Een winterkoninkje volgt zijn voorbeeld. Dieper het park springen van tak naar tak de kool- en pimpelmezen. Op de grond scharrelt een merel, terwijl zwarte kraaien de bezoekers vanuit de boomtoppen gadeslaan. Op het water zwemmen wilde eenden en kuifeenden, hun silhouetten verzacht door de mist. ‘ Het voelt als een dromerige, haast mysterieuze sfeer’, zegt Han een van de vogelaars.
Bij het Nieuwe Diep nemen zilver- en kopmeeuwen en aalscholvers hun vaste plekjes in op de paaltjes langs de waterkant. De rust duurt niet lang, twee nijlganzen, luidruchtig en onstuimig, komen met veel bombarie binnenvallen. Een krakeend kijkt toe en zwemt vervolgens rustig richting de oever.
Even verderop, bij het voormalige gemaal, speuren de vogelaars nieuwsgierig naar een glimp van de ijsvogel. Dit keer houdt hij zich schuil. Wel flitst een staartmees voorbij en duiken spreeuwen het grasveld op, driftig pikkend naar wormen. Niet ver daarvandaan klinkt het karakteristieke geluid van een boomkruiper, die snel een dikke boomstam beklimt.
Langs de imposante toegangspoort van het Flevopark, met het jaartal 1770 boven de bogen, vertelt een van de vogelaars over de geschiedenis. De poort stond ooit bij de Muiderpoort en kreeg pas in 1938 zijn huidige plek, als monumentale entree tot het park. Een levend stukje geschiedenis nu als toegangspoort van het park.
Bij de reigerkolonie hoog in de bomen klinkt luid gekrijs. Blauwe reigers broeden altijd vroeg, weet ervaren vogelaar Inge te vertellen. Tussen de kabaalmakers door kwetteren halsbandparkieten en klinkt het geroffel van een grote bonte specht. Ondertussen wijst Inge op de hazelaar: een van de vroegste bloeiers van het jaar. Mannelijke katjes hangen al volop, maar met een geoefend oog valt ook de vrouwelijke bloem op. Sneeuwklokjes en boshyacinten bloeien hier en daar al tussen het groen.
Een andere vogelaar duikt verder de geschiedenis in. De natuurkenner Jac. P. Thijsse maakte zich hard voor de aanleg van het Flevopark. Al voor 1900 lagen er plannen voor een groot stadspark naast de Javabuurt. Toch duurde het tot 1928 voordat de eerste spade de grond in ging. Drie jaar later werd het park officieel geopend door Thijsse. Een groene long voor Amsterdam-Oost en tot op de dag van vandaag een mooie plek voor mens en dier.
Dan kijkt de groep tussen de bomen in het park. Een hoog, ijl geluid moet wel de een goudhaan zijn. ‘Maar was het een vuurgoudhaantje of een gewone goudhaan?’, vroeg Han zich af. ‘De kleine vogeltjes flitsen onrustig door de takken, maar laten zich uitzonderlijk goed bekijken. We zien duidelijk dat het gewone goudhaantjes zijn.’ Een laatste verrassing wacht bij een struik, waar een heggenmus nog even stil blijft zitten voordat hij tussen de takken verdwijnt.