Het Nationaal Holocaustmuseum aan de Plantage Middenlaan is nu ruim een maand open en het oordeel over de expositie is zonder meer positief. Senior educatiemedewerker Julia Sarbo is blij met de reacties, maar hoopt dat vooral jongeren van hun bezoek aan het museum ook iets opsteken.

Erik Hardeman | Foto’s Björn Martens

De inrichters van het museum hadden drie leidende gedachten, vertelt Sarbo ruim een week na de opening aan 1018-magazine. “Het moest geen donker, somber museum worden zoals veel musea over de holocaust in het buitenland. En we wilden ook geen overbodige opsmuk, een goederenwagon of een nagebouwd Pools straatje, zoals in Yad Vashem in Jeruzalem. Wij meenden dat onze bezoekers heel goed in staat zouden zijn om emotie te voelen zonder dat wij het er dik bovenop legden.

Maar misschien ons belangrijkste uitgangspunt was dat we de vervolgden hun menselijke waardigheid wilden teruggeven. Je leert hier, via foto’s en films en aan de hand van hun persoonlijke bezittingen, mensen kennen in hun dagelijks leven. Mensen zoals jij en ik, die alleen omdat zij Joods waren slachtoffer werden. Ik hoop heel erg dat de bezoekers die gedachte oppikken. In dit opzicht hebben we ons laten inspireren door Berlijn. Het museum onder het Holocaustmonument vind ik  prachtig. Het is een kleine expositie, met een stuk of tien familiefoto’s met de bijbehorende verhalen. Ik ben er een tijd geleden geweest, maar ik merk dat ik me die mensen nog steeds herinner. Dat is volgens mij ook de bedoeling, dat ik, als ik tenminste geen eigen familieleden heb om te gedenken, op 4 mei aan zo iemand denk.”

Wie het nieuwe museum aan de Plantage Middenlaan al bezocht heeft, zal begrijpen wat Julia Sarbo bedoelt. Het zijn vooral de persoonlijke getuigenissen die indruk maken, verhalen van gewone mensen die door de anti-Joodse maatregelen steeds meer in een isolement raakten tot het angstige moment waarop de bruggen werden opgehaald en een razzia ook hun laatste sprankje hoop wegnam. ”We wilden allereerst het Nederlandse verhaal vertellen. Daarom hebben we bijvoorbeeld ook geen beelden van de massabijeenkomsten met Hitler in Nürnberg. We hebben sowieso geprobeerd om een beetje weg te blijven van de grote gebaren. We wilden de slachtoffers laten zien, maar ook dat het leven tijdens de bezetting voor veel mensen gewoon doorging. Vandaar bijvoorbeeld de foto van de Zeeuwse dame in klederdracht die gezellig staat te keuvelen met een SS-soldaat.”

Toch zijn er nog voldoende heftige beelden te zien, reden waarom kinderen van de basisschool niet naar de eigenlijke expositie mogen. “Die beelden vinden we niet geschikt voor zulke jonge kinderen. Gelukkig hebben we ook de begane grond van dit museum met het verhaal over de redding van zeshonderd kinderen uit de crèche. Dat verhaal vinden kinderen van de basisschool enorm spannend. ‘Mevrouw’, vragen ze dan, ‘is dat echt hier gebeurd? Was dit echt de vluchtgang?’“

Nooit van gehoord

In deze eerste weken heeft Julia Sarbo veel schoolgroepen begeleid en wat haar vooral opviel was hoe weinig de leerlingen over de oorlog weten. “De meesten hebben geen idee van aantallen, van de Nederlandse collaboratie, van de rol van de Nederlandse politie en ga zo maar door. Ook namen kennen ze niet. Rauter, Seyss Inquart? Nooit van gehoord. Maar nog erger is dat hun kennis vaak uit films komt. Neem The boy in the Striped Pyjamas, waarin een jongetje dat naast Auschwitz woont zich onder het prikkeldraad door naar binnen graaft, waarna hij vriendjes wordt met een gevangene. Ja, zeggen de kinderen dan, maar je kon Auschwitz toch in en uit en je kon toch vrienden worden met de kampcommandant? Allemaal onwaarheden die je eerst moet corrigeren voordat je aan werkelijk leren toekomt. Ik heb er als docent echt last van als kinderen naar zulke films hebben zitten kijken.”

Maar ook verder schiet de kennis van veel jongeren tekort, merkt Sarbo. “Zes miljoen, zeggen ze dan, dat kan toch niet? Ze keken naar de film over de bevrijding van Bergen-Belsen en vroegen over de graatmagere overlevenden: ‘Maar dat zijn toch poppen, mevrouw, mensen kunnen toch niet zo mager zijn?’ Het is niet per se dat jongeren ontkennen dat de Jodenvervolging heeft plaatsgehad, dus het is geen antisemitisme, nee, het is kennisgebrek. Dat is het gevolg van het tekort aan lesuren geschiedenis op school. Op veel scholen hebben docenten nog maar vier uur om de hele Tweede Wereldoorlog, inclusief de Holocaust, te behandelen.”

Julia Sarbo hoopt niet alleen dat het nieuwe museum kan bijdragen aan het dichten van die kenniskloof, maar ook dat het met name jonge bezoekers tot nadenken stemt. “Ik zou graag willen weten wat het leereffect is van een museum zoals dit. Heel lang is gezegd ’nooit meer Auschwitz, nooit meer oorlog’, maar jongeren zeggen terecht: ‘waar slaat dat op, er is in de wereld juist voortdurend oorlog.’ Wat wij willen is dat dit museum niet alleen maar een historisch verhaal vertelt, maar dat het mensen aan het denken zet. Onze hoop is dat bezoekers na afloop van hun bezoek zeggen: verdorie, we moeten voorkomen dat dit ooit weer gebeurt, en dat dat ook echt invloed heeft op hun doen en laten. Als het dat effect heeft, zou ik dat fantastisch vinden.”

Het poederdoosje van Chaja

Julia Sarbo: “Een object in het museum dat mij erg aanspreekt, is het poederdoosje van Chaja Borzykowski. Ik vertel over haar in een podcast die wij voor de website hebben gemaakt. Ze was twintig toen de oorlog uitbrak, jong, vrolijk en populair bij haar collega’s. Dat blijkt wel uit het feit dat ze speciaal voor haar dit poederdoosje hebben laten maken, toen zij vanwege de anti-Joodse maatregelen in mei 1941 ontslagen werd. Haar verhaal maakt duidelijk hoe bikkelhard die maatregelen aankwamen. Je mocht opeens niet meer naar je werk, niet meer met je collega’s omgaan en je verloor bovendien je inkomen. En dan weten we nu ook nog dat je korte tijd later zonder enige aanleiding, behalve je Jood-zijn, op een gruwelijke manier werd vermoord.”