Home Schrijvers over oost Aangename verrassingen

Aangename verrassingen

0

Op het moment dat ik in het O.L.V.G werd geboren was het zó koud dat er geen mens op straat liep. Aldus mijn moeder, die tijdens de bevalling blijkbaar de gelegenheid had om dat allemaal secuur bij te houden. Ik maakte mijn entree in een ijzig Amsterdam, en het zou lang duren voordat de stad mijn hart een beetje wist te verwarmen. Ik woonde er als kind maar vier jaar, een periode waaraan ik niet één herinnering heb overgehouden, en daarna vond ik er het grootste gedeelte van mijn leven eerlijk gezegd weinig aan, aan Amsterdam. Ja, je kon er op de Nieuwendijk een Afghaanse jas gaan kopen, en inderdaad, die hadden we niet in Amstelveen, waar ik opgroeide. En ja, je kon er naar Dansen bij Jansen, wat we niet hadden in Haarlem, waar ik op mijn achttiende ging wonen. Maar verder?

Het werd in 1972 tussen mij en Kennemerland met z’n duinen, stranden, bossen en landgoederen zó’n hevige liefde-op-het-eerste-gezicht dat ik, anders dan veel van mijn leeftijdgenoten, geen tel naar Mokum taalde. Ik werkte er later wel jarenlang, op de redactie van Opzij op de Kloveniersburgwal, maar ik wist na iedere werkdag niet hoe snel ik vanuit de gore heksenketel van de Nieuwmarkt terug moest naar de frisse, rustige Kennemerdreven en het kleinsteedse gekneuter van mooi Haarlem. Volgens mijn paspoort ben ik dan wel een geboren Amsterdamse, in werkelijkheid ben ik een geboren provinciaal.

Inmiddels woon ik al heel lang in een van de duindorpen hier. Ik zie dagelijks eekhoorns en reeën. Ik hoor uilen en spechten en word in het voorjaar ’s ochtends om vijf uur wakkergefloten door ontelbare soorten zangvogels. In het najaar hark ik zestig kruiwagens eikenblad uit mijn tuin.

En dan word uitgerekend ik verliefd op een Amsterdammer. En niet zomaar eentje, maar zo’n echte hardcore-Mokummer die de rest van Nederland op z’n best als wingewesten van de stad beschouwt, tot Zuid-Limburg aan toe, maar die eigenlijk niet eens gelooft dat er buiten de Ring menselijk leven van enig allooi of belang voorkomt. Er zijn mensen die uit liefde naar de andere kant van de wereld emigreren, maar ik geloof dat wij al na één blik op elkaar wisten: jou krijg ik van m’n levensdagen niet weg uit je eigen biotoop. Of zoals hij eens zei: ‘Tja, we kunnen wel in Halfweg gaan wonen, maar dan worden we allebei heel ongelukkig.’

Vandaar dat wij nu al meer dan twintig jaar ons leven delen zonder onder één dak te wonen. De eerste jaren daarvan woonde mijn geliefde nog op de Nieuwmarkt, wat mij op regelmatige basis deed terugkeren naar die helse plek die voor Amsterdammers zo ongeveer de quintessens van Amsterdam is, maar voor ieder ander met een onbevooroordeelde blik gewoon een ernstig grootstedelijk misverstand. Het zal niet voor niets zijn geweest dat onze relatie daar tijdelijk strandde. Toen we de draad weer oppakten, was de man van mijn dromen tot mijn immense opluchting verhuisd naar de Weesperzijde. Alles leek me beter dan de Nieuwmarkt.

En jawel, de Weesperzijde bleek beslist aangename verrassingen voor me in petto te hebben. Zo merkte ik na enige tijd dat we ons daar notabene op de oever van de Amstel bevonden! Echt waar. Door de rijen woonboten zag ik daar niets van, maar het leverde voor de deur in elk geval toch wat hartstikke leuke fauna op, zoals meeuwen, futen en aalscholvers. En als je het geluk had ergens op een dakterras te kunnen klauteren, zag je boven de rivier de meest betoverende zonsondergangen.

Flora was er zowaar ook, ontdekte ik. Het grootste gedeelte ervan werd weliswaar onophoudelijk ondergescheten door de totaal verzenuwde huisdieren die stedelingen zo graag op hun bovenwoning houden, maar er werd door de bewoners ook lustig op los getuinierd, onder gelichte stoeptegels, in bakken, vaten en potten. Geen gebrek aan Gouden en Blauwe Regen, aan hortensia’s, magnolia’s, lavendel, en stok- en klimrozen rozen in alle kleuren en maten. Nog steeds zie ik ieder voorjaar alle buren bezweet in de weer met hun viooltjes en primula’s, en gelooft u mij: als ik iemand zie tuinieren, al is het op een vierkante decimeter, dan zie ik een zielsverwant.

En dat brengt me op de grootste ontdekking die ik heb gedaan sedert ik een deel van mijn dagen doorbreng op de Weesperzijde. Hier wonen mensen die net zo zijn als de rest van Nederland, moi included, echt waar, al wonen ze binnen de Ring. Ongelooflijk, toch? Ze hebben de papieren van stadsbewoners, maar het zijn dorpelingen. Ze maken met elkaar een kletsje over hun violen, ze groeten iedereen die ze kennen, ze kneuteren er op los. Hun gemeenschap is hecht, en ik voel me bevoorrecht dat ik er onderdeel van ben geworden. ‘Ha Renate!’

Met als extra bonus – en het kost me enige moeite om dit toe te geven – dat de Weesperzijde ook nog eens letterlijk zoemt van de cultuur, en dat hebben we beslist niet waar ik woon. Uit belangenverstrengeling noem ik hier nadrukkelijk en zonder enig voorbehoud uitsluitend Galerie Weesperzijde, www.weesperzijde.nl , al jaren bekend van veel meer dan exposities, als bindende factor in een buurt waarin veel ‘makers’ maar ook buurtbewoners enthousiast telkens opnieuw de handen ineen slaan om voor hun medemens iets moois of leuks te realiseren.

Jeetje, opeens weet ik eigenlijk niet meer zeker of ik het hier in mijn duindorp wel de hele tijd zou uithouden onder mijn eikenbomen en met mijn eekhoorns, als ik niet óók een deel van mijn tijd zou mogen doorbrengen aan de inspirerende Weesperzijde…

=

Renate Dorrestein (1954- 2018) was schrijfster. In 1983 debuteerde ze met de roman Buitenstaanders. Sedertdien is er bijna ieder jaar een nieuwe titel van haar verschenen. Haar meest recente boek is De blokkade (2013, uitgeverij Podium). Ze is in Amsterdam in het OLVG geboren, heeft er maar kort gewoond, vond er ‘niks aan’ maar was, tot haar eigen verrassing, heel lang via haar partner Maarten de Boer met veel plezier aan Oost verbonden. Zie ook www.renatedorrestein.nl.