Home Overzicht De Baron

De Baron

0

Toen ik K. van B. begin jaren zeventig leerde kennen in het schaakcafé, naderde hij al de middelbare leeftijd. Hij was een charmante ijdeltuit. Van B. zou zijn leven lang, strak in het pak, de gesjeesde student blijven. In mijn ogen gedroeg K. zich vaak als een verwende kleuter. Daar zou in de loop der jaren evenmin weinig verandering in komen. Toen er filmopnamen werden gemaakt in het koffiehuis riep de regisseur vertwijfeld of iemand de man wilde tegenhouden die steeds door het beeld liep.

K. had geregeld last van zijn hormonen, hij scharrelde dan wat door de stad. Zijn vrouw kneep een oogje dicht om thuis de druk van de ketel te halen. Het was bovendien de tijd dat de moraal – net als de zeden – iets losser werd. Binnen het kader van de menselijke tekortkomingen kampte K. met schromelijke zelfoverschatting. Daar valt mee te leven. Zoals gezegd: niemand is volmaakt. Ik zag hem feitelijk als een stripfiguur, ik heb altijd een zwak voor hem gehad.

J. was een joviale, enigszins louche, op een leuke manier, ‘ras-Amsterdammer’. Hij hield van een geintje en kon daar smakelijk over vertellen. In zijn jonge jaren, zo wilde het verhaal, had hij voor de grap met zijn broer een keer in pantomime, geluidloos, een gesprek gesuggereerd waarop zijn opa geërgerd aan het gehoorapparaat begon te rukken. J.  was zo sterk als een beer, hij was iemand waar je beter geen ruzie mee moest maken. Dat lag ook niet voor de hand want de man had een opgeruimd en innemend karakter. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen hij moeite had om een handkar vol met contrabande over de bevroren brug in de Roetersstraat te krijgen, riep hij, bang voor controle, de hulp in van een naderend peloton Duitse soldaten. De commandant gaf gehoor aan de noodkreet, hij zette zijn mannen aan het werk. J. reed in een forse Amerikaan als hij verder moest dan zijn voeten hem binnen redelijke tijd konden brengen. Hij scharrelde ook maar in een andere sector en op geheel eigen wijze.

’s Heeren wegen zijn ondoorgrondelijk: Van B. en J. hadden in de loop van de tijd een sterke vriendschap opgebouwd. Onder dit licht speelt de volgende geschiedenis.

Het was lente. K. had weer eens kriebels gekregen. Hij had een meisje opgedaan. Ze woonde in Wassenaar en zou naar Amsterdam komen. Helaas werd het jonge ding – dat stond niet in het scenario – vergezeld door haar moeder. K. had fors uitgepakt, hij had zich bij de kennismaking voorgesteld als ‘Baron Van B’. Het plan was om de dames rond te rijden door de hoofdstad. Daarom vroeg K. aan J. of hij een paar uur wilde figureren als chauffeur. J. zag hier wel aardigheid in. Hij stemde toe. ‘Zet wel een pet op’ had K. hem toegevoegd. De dag verliep niet ongerimpeld vanwege de moeder. Ten leste stelde K. voor om het gezelschap naar huis te brengen, hopend op een vervolg zonder ouderlijk toezicht. Zo gezegd zo gedaan. Bij het afscheid in Wassenaar sprak K., die achterin zat met de beide dames, zijn tevredenheid uit over het soepele verloop van het gezellige uitstapje. Hij boog zich naar voren en sprak de historische woorden: ‘Neem morgen maar een vrije dag’.

Dat heeft hij geweten. Bij de minste of geringste faux pas aan de kaarttafel werd hem jaren na dato in het koffiehuis aangeraden om ‘morgen maar een dagje vrij te nemen’.