Home Dwars nieuws De evolutieleer beklonken in straatnamen

De evolutieleer beklonken in straatnamen

0

Het Darwinplantsoen, met daarin de Mien Ruystuin, is een eerbewijs aan de negentiende-eeuwse natuurvorser. Maar Charles Darwin is niet de enige wiens naam verbonden is aan evolutietheorieën, ook al duidt men deze soms aan met ‘darwinisme’.

Robert van Andel | Beeld Henk Pouw

De namen van de nieuw aan te leggen verbindingswegen door de Watergraafsmeer werden medio 1938 door de gemeenteraad vastgelegd. De Gooiseweg zou de Middenweg gaan ontlasten, de Hugo de Vrieslaan en de Kamerlingh Onneslaan moesten woonwijken in De Meer ontsluiten. Dwars op de laatste twee werden de Nobelweg en de Maxwellstraat in elkaars verlengde gepland. Hieraan werd het Darwinplantsoen toegevoegd want de Amsterdamse hoogleraar plantkunde Hugo de Vries wel vernoemen en dan Darwin passeren, kon eenvoudig niet. Tot aanleg kwam het pas ruim na de Tweede Wereldoorlog.

De evolutie van de evolutieleer
In antieke Griekse geschriften zijn bij een enkele auteur al uitingen te vinden die wijzen op evolutionistische ideeën bij natuurbeschouwing. Ook de kerkvaders Augustinus en Thomas van Aquino veronderstelden dat diversificatie na de zondvloed de verklaring is voor het gigantische aantal soorten levende wezens op aarde. Anders zou een voorloperpaar van alle soorten nooit in de ark van Noach gepast hebben.

Op een wandeling van het Darwinplantsoen over de Hugo de Vrieslaan naar de Lamarck- en de Mendelhof in Middenmeer is een ommetje door Park Frankendael, de Linnaeusdwarsstraat en de Linnaeusparkweg aan te bevelen. Linnaeus negeren zou gek zijn, wandelend langs de straatvernoemingen van deze evolutiebiologen.

Grootvader Darwin
In de werken van de Zweedse artsbotanicus Carolus Linnaeus (1707-1778) – onder meer ‘Systema naturae’(1735), ‘Genera plantarum’ (1737) en ‘Species plantarum’ (1753) – bouwt deze een ordelijk wetenschappelijk naamgevingsysteem uit op basis van de ook nu nog gangbare tweeledige naamgeving, één voor het geslacht en één voor de soort. Het Latijnse woord voor geslacht, genus, ontleende Linnaeus aan de Franse botanicus Joseph Tourneforts (1656-1708). Deze woordkeus doet aan verwantschap denken, maar Linnaeus scheidt in zijn werk soorten strikt zonder een evolutionistische visie te ontwikkelen.

‘Want hoe konden de voorlopers van al die soorten in de Ark van Noach gepast hebben?’

In dezelfde eeuw in Engeland neemt de arts Erasmus Darwin (1731-1802), grootvader van Charles Darwin, enkele relatief onuitgewerkte speculaties aangaande evolutie op in een tweedelige medische publicatie. Zijn beroemde kleinzoon, Charles, geboren zeven jaar na grootvaders dood, heeft deze voorouderlijke ideeën geen plaats gegeven in zijn eigen werk. Zelf vermeldt hij op de eerste bladzijde van zijn autobiografie, echter, dat hij schrijft voor zijn kinderen en kleinkinderen omdat hij ook graag meer had willen weten over doen en denken van zijn grootvader.

Niet opeens ontstaan
Het rationalisme van de Verlichting brengt vooral in Frankrijk de idee voort dat alles in de natuur op vooruitgang gericht is, met de mens als de hoogste uiting daarvan. Aan Jean-Baptiste de Lamarck (1744-1829), hoogleraar bij het Musée National d’Histoire Naturelle te Parijs, komt de eer toe dat hij als eerste één evolutieproces als het principe achter alle levensvormen op aarde noemt. Hij veronderstelde een in de natuur aanwezige, op perfectionering gerichte wetmatigheid waarbij eigenschappen die benut worden aan volgende generaties doorgegeven worden, terwijl andere, die inactief zijn, verdwijnen. Lamarck publiceerde hierover in 1809 onder de titel ‘Philosophie Zoologique’. Zijn werk kreeg aanvankelijk niet zo veel aandacht. Later werd onder aanhangers van het evolutieprincipe Lamarcks adaptieve perfectionering tegenover Darwins concept van natuurlijke selectie gezet.

Wellicht is de Engelsman Charles Robert Darwin (1809-1882) ‘s werelds bekendste bioloog en geoloog. Hij heeft veel gepubliceerd en er is veel over hem geschreven. Voor zijn eigen ontwikkeling en voor zijn bekendheid is zijn wetenschappelijke wereldreis met de Beagle van 1831-1836 doorslaggevend geweest. De weerslag van die reis tekende hij op in ‘The zoology of the voyage of The Beagle’ (1838 – 1843) en in drie delen ‘The geology of the voyage of H.M.S Beagle’ (1842,1844 en 1846). Hij verrichtte jarenlang onderzoek aan de hand van zijn aantekeningen en de vele genomen monsters van fossielen, gesteenten, planten en dieren. In 1859 publiceerde hij zijn hoofdwerk ‘On the origin of species by means of natural selection, or the preservation of favoured races in the struggle for life’ en in 1871 het gedurfde ‘The descent of man and selection in relation to sex’. Deze boeken zijn doorslaggevend geweest voor de wetenschappelijke onderbouwing dat soorten niet opeens ontstaan, maar uit een eerdere soort voortkomen. En dat geldt ook voor de popularisering van het concept van de evolutie.

Erfelijkheid
Het meest vernieuwende van Darwins levenswerk was niet het grondig onderbouwen van de evolutieleer, maar zijn idee dat de evolutie gedreven wordt door ‘natural selection’. Bij Darwin betekent dit dat zich tussen individuen van een soort van nature, toevalligerwijs, vele kleine variaties voordoen. Maar hoe de overerving van de variërende eigenschappen plaatsvindt, komt bij hem niet aan de orde. Hij postuleert dat de immer aanwezige ‘struggle for life’ over vele generaties de best aangepaste exemplaren in de gunstigste positie brengt voor het hebben van nageslacht. Daardoor worden bepaalde variaties uitgeselecteerd met nieuwe soorten tot gevolg. Darwin stond met zijn inzichten niet alleen. In Alfred Russel Wallace (1823-1903) had hij een collega en een concurrent waar het ging om de prioriteit van het concept van natuurlijke selectie. De geoloog Charles Lyell (1797- 1875) droeg wetenschappelijke inzichten aan over de ouderdom van de aarde op basis van zijn onderzoek naar de vormingsgeschiedenis van de aardkorst. En Thomas Henry Huxley (1825-1895) was een militant pleitbezorger van Darwins inzichten. De bekende term ‘survival of the fittest’, die Darwin later overnam, wordt wel aan hem toegeschreven.

Vooral in Engeland liep de discussie hoog op rond vragen als: delen alle levensvormen op aarde inclusief de mens één afstamming? Is dit ketters of waar? En indien waar, geldt Lamarcks of Darwins theorie? Bij deze discussie ontbrak de kennis die wel al in 1866 gepubliceerd was door Georg Mendel (1822- 1884), augustijner kloosterling te Brno in Moravië, destijds in de Hongaars-Oostenrijkse dubbelmonarchie, nu Tsjechië. Zijn wetenschappelijke ‘monnikenwerk’ bestond uit uiterst zorgvuldige proeven bij het kweken en kruisen van erwten, waarbij hij op zeven verschillende kenmerken lette. De statistische analyse van zijn resultaten bracht hem tot de regels volgens welke eigenschappen overgeërfd worden, de beroemde wetten van Mendel. Hij is daarmede de vader van de erfelijkheidsleer.

Science Park
De herontdekking van Mendels wetten in 1900, onder anderen door de ‘Nederlandse Darwin’ Hugo de Vries (1848- 1935), en zijn inzicht dat deze wetten de door Darwin gepostuleerde evolutie veel krachtiger onderbouwen dan ‘natural selection’ heeft de moderne evolutiebiologie ontketend. Hugo de Vries introduceerde begrippen als mutatie om de vorming van nieuwe soorten beter te begrijpen en het woord gen voor het biologische substraat van een specifiek erfelijk kenmerk. Het gebouw in de stijl van de Amsterdamse school bij de Hortus Botanicus was zijn laboratorium. In 1953 vernoemde de gemeenteraad de Lamarckhof en de Middelhof in Middenmeer. In datzelfde jaar werd de tegenwoordig iconische, dubbele helixstructuur van DNA, het macromolecuul dat de codes draagt van alle leven op aarde, ontrafeld door de latere Nobelprijswinnaars James Watson, Francis Crick en Maurice Wilkens.

Lamarck, Mendel, Darwin en De Vries leverden ieder bijdragen aan de natuurwetenschap van erfelijkheid en soortenvorming. Het onderzoeksgebied dat zij open legden, wordt nu onder de vlag van de moleculaire genetica beoefend. Op het Science Park vinden studie en onderzoek plaats aan het front van deze wetenschappelijke en technische ontwikkeling; denk daarbij bijvoorbeeld aan het vergaand geautomatiseerd aflezen van DNA, onder andere bij onderzoek naar ziektes of genetische manipulatie.

‘Want hoe konden de voorlopers van al die soorten in de Ark van Noach gepast hebben?’