Ik sta voor een slagboom bij de Oranjesluizen. Het is een middag in november, de zon staat laag en ik ben hier voor het eerst. De sluis vormt niet alleen een verbinding tussen het water van het IJ en het Buiten-IJ, maar ook van het land tussen Noord en Oost. Ik wacht op het moment dat de sluisdeur zal sluiten, en de richel van de enorme deur een brug wordt.
Een schip heeft net de sluis verlaten. De sluisdeur blijft open, de slagboom blijft dicht. Het groepje wachtenden wordt groter. Een hardloper met oortjes in, wandelaars die een gesprek voeren in gebarentaal, een man en vrouw op identieke vouwfietsen. In de verte doemt een enorm binnenvaartschip op. Het is de ‘Lamantijn’, oftewel zeekoe.
De weg over de Oranjesluizen is een route die om geduld vraagt. Geduld: het woord dat ik de afgelopen maanden zo vaak gebruikte – soms hardop, vaak in mijn hoofd. Het woord dat overal opdook – in berichten in de krant, tijdens gesprekken op de stoep, verzuchtend aan de telefoon. Wachtend op het komen en gaan van de Lamantijn sta ik er pas bij stil dat geduld komt van ‘dulden’ – verdragen, verduren, lijdzaam ondergaan.
De lage zon verlicht het rood van de Schellingwouderbrug – de silhouetten in miniatuurvorm van fietsers en auto’s kruipen erover vooruit. Aan de andere kant de contouren van de Shelltoren, de torens van de Nicolaaskerk en al dat water. De lucht verkleurt – het blauw wordt grijs, het grijs wordt lichtoranje, de zon wordt goud. Het is allemaal mooi, en toch kan ik moeilijk het geduld opbrengen om al dat moois in me op te nemen.
Ik denk aan de twee leeuwenstandbeelden die ik net had gezien aan de Zuider IJdijk – oog in oog met de twee aan de overkant van het kanaal. De vier leeuwen van Zeeburg liggen er kalm en bedaard, de ene poot over de ander geslagen en met een opgeheven hoofd. Onverstoorbaar en waakzaam.
De Lamantijn vaart het IJ op, de sluisdeur zet zich in beweging, en de slagboom begint te knipperen. Er is weer een doorgang voor de hardloper, wandelaars en fietsers. Ik steek over, kijk nog even naar het monument met de mistbel, lees over de vispassages voor de trekkende brasems, snoeken en baarsen en zie dat de volgende sluis net opengaat. Weer wachten?
Uiteindelijk bereik ik de overkant. Ik ga terug over de Schellingwouderbrug. Trappend omhoog, en met een vaart naar beneden. Zo hard als ik kan.