De rivier de Amstel heeft acht roeiverenigingen met samen 8000 roeiers. De oudste vereniging is De Hoop aan de Weesperzijde 1046A. Deze zomer bestaat die 175 jaar.

Anneke Hesp | Foto’s Dineke Rizzoli en De Hoop

Mensen hebben langer geroeid op de Amstel dan gefietst in de stad Amsterdam. Schuiten met melk, eieren en vlees van de boerderijen, veerpontjes voor mensen van de ene kant naar de andere kant, palingbootjes en vervoer tussen de stad en de buitenplaatsen. Roeien deed je voor je brood. Ook als je soms aan een wedstrijdje meedeed. Tot sport in de mode kwam bij de Britse hogere klassen. Voetbal, tennis, cricket en roeien.

Zes Amsterdamse jongemannen van goede huize kwamen te weten dat studenten van Oxford en Cambridge tegen elkaar om het hardst roeiden. Dat leek ze ook wel leuk. Ze wisten bij familie en bekenden genoeg steun los te krijgen om bij de Hoge Sluis, voor Carré, een vereniging op te richten. Er kwamen boten, een haventje, een gebouw.

Door de jaren moest de elitaire club diverse keren verhuizen. In 1944 sloopten de Duitsers het gebouw dat inmiddels ter hoogte van de IJsbreker lag. Na de oorlog verrees het huidige gebouw met het brede terras. Daaronder een grote botenloods. Hier en op drie andere locaties wachten 120 boten op de roeiers.

Rust op water
Op een zonnige zondagochtend kijken Alex Vermeulen en Monique van Schendelen uit over de rivier. De weekenddrukte komt al op gang rond tien uur. De tijden dat je het water op ging voor je rust, liggen ver achter ons. Voorzitter Vermeulen: ‘Op drukke dagen kunnen er 300 vaartuigen per uur langs komen.’ Alhoewel – oude prenten laten zien dat het water in Amsterdam vaak levendiger was dan tegenwoordig. De leden kunnen roeien tussen zonsopgang en zonsondergang. Wie rust wil, komt vroeg in de ochtend en door de week.

Lustrumfeest Roeivereniging De Hoop, 1848-2023

Monique van Schendelen is commissaris van de club: ‘Het jongste lid is 10 jaar, het oudste 92. Er is een jeugdopleiding en daarom zijn veel tieners lid. Wie achttien jaar is, stapt vaak over naar een studentenroeivereniging. Veel komen er daarna terug en de groep mannen tussen de 28 en 40 is groot.’ Het clubaspect is belangrijk. Natuurlijk, er wordt geroeid, maar er is ook gezelligheid. De tafels op het terras stromen nu vol. Mensen kunnen zich opgeven voor de bridgedrive. Een glaasje, een hapje, feesten, het hoort er allemaal bij.

Vrouwen kampioen
Vrouwen werden voor het eerst geaccepteerd als betalende leden in de Eerste Wereldoorlog. Het liefst wel familie. Het blijft ons kent ons. Vanaf 1915 mochten ze ook roeien. Natuurlijk was er wat gedonder. Vrouwen moesten in een rok roeien om geen aanstoot te geven. En het zogenaamde stijlroeien was toen de enige hun toegewezen mogelijkheid. Het duurde nog heel wat jaren voor vrouwen in een broek mochten roeien in een snelheidsrace. Vanaf 1948 mochten ze zelfs in het bestuur! Dat is wel wat anders dan in het voetbal waar vrouwen tot in de tachtiger jaren niet welkom waren. Nog steeds vindt een club als Ajax het moeilijker om een kampioensfeestje voor de vrouwen te organiseren dan voor de mannen.

Drempels
Het is opmerkelijk dat de verzuiling geen rol lijkt te spelen in de roeiwereld. Protestant, atheïst of katholiek is geen belangrijk gegeven geweest. Nu is zelfs RIC al tien jaar niet meer katholiek.

Joods zijn was in het verre verleden wel een probleem. En als je ouders korfbal speelden of je vader eenvoudig werk had zoals bij de brandweer, kwam je ook niet door de ballotage. Ik en veel van mijn lezers zouden er dus niet hebben kunnen roeien. Die ballotage is trouwens ook al lang afgeschaft. Maar hoe divers is De Hoop in deze tijd? En wat zijn de drempels?

Is het geld er een? Monique van Schendelen vindt van niet: ‘De contributie voor volwassenen is 400 euro per jaar en het eerste jaar 200 euro entreegeld. Voor junioren en jongeren tot 27 een stuk lager. Leg dat eens naast wat een sportschool kost? En je kunt hier iedere dag terecht.’ Vermeulen vult aan: ‘Bij roeien gaat het ook om de totale beweging, alle onderdelen worden getraind. Het is prettig duurzaam en je leert discipline. Je moet in een boot heel goed samen kunnen werken. Het is buitengewoon sociaal.’

Dat de vereniging erg wit is, valt niet te ontkennen. Vermeulen: ‘We staan open voor iedereen. Maar niet iedereen houdt van een watersport als roeien.’ Wel weten expats de weg te vinden naar De Hoop. Maar sommigen vertrekken ook weer na een paar jaar. Vermeulen: ‘We zijn een vereniging van vrijwilligers, geen verhuurbedrijf van boten. We spelen op dit soort ontwikkelingen in zodat we over 175 jaar nog bestaan.’ Het zal toch moeten via de zwaan-kleef-aan-methode waarbij het zo belangrijk is dat mensen zich thuis voelen en erbij willen horen.

Buurtdagen
De Hoop is geen buurtvereniging. De leden komen van heel Amsterdam en daarbuiten. De activiteiten en netwerken zijn ook veel breder dan de buurt. Vermeulen: ‘We waren een van de initiatiefnemers van de aanleg van de Bosbaan en huren daar ook een botenloods. Verder hebben we zeilboten in Vinkeveen, en in IJburg doen we mee aan coastal rowing. We hopen dat dit in 2028 een Olympische sport kan worden.’

En toch. Van Schendelen: ‘Als Sinterklaas aan komt varen, staan de kinderen van De Pinksterbloem  hem hier wel op te wachten. En we hebben buurtdagen gehad met wandeling en roeiclinics.’

Dit jaar zijn er in september nog wedstrijden op de Amstel te zien en in oktober op de Bosbaan. Een hoogtepunt voor het lustrum vormen ook de wedstrijden op de eerste zondag in november.

Uit ‘Over het water’ van H.M. van den Brink.

Amsterdam 1939. Over de beste zomer in het leven van een arbeidersjongen die het had aangedurfd lid te worden van een elitaire roeiclub.

‘Tijdens zo’n training maakte het landschap langs het water deel uit van het werk. Het riet, de weilanden de boerderijen, en verder weg van de stad, de theekoepels waarachter landhuizen wit en grijs al honderden jaren stonden te dromen. … Het leek wel of al die natuur en de sporen van beschaving er speciaal voor ons
waren, als een decor en zetstukken voor ons werk. … Wij twee, in een smalle bruine boot, op het spiegelende water, dat nu eens zwart leek en dan weer blauw, uitgelicht door een stralende zon, toegeknikt door overhangende bomen, aangemoedigd door fluisterend gras en suizend riet, nagestaard door koeien
en vissers, met het geblaat van schapen of de hoorn van een vrachtschip in onze oren, met de wind die door onze haren streek en onze longen met zuurstof vulde.’