Home Dwars nieuws De lifters (deel 1)

De lifters (deel 1)

0
Melissa Plomp | Illustratie Ruud Meijer

Op de rotonde van Hoevelaken stopt een Opel. De jongeman achter het stuur roept naar twee lifters: ‘Waar moet u heen?’ ‘Noar Amsterdam,’ klinkt het onvervalst plat. ‘U treft het, ik moet in Amstelveen zijn. Stapt u maar in.’ Rooie Henk stapt achterin. Zwarte Gerrit gaat naast de bestuurder zitten. Hun bagage gooien ze naast Rooie Henk op de achterbank.

‘Zo, en waar gaat de reis heen?’ vraagt Zwarte Gerrit. ‘Naar mijn meisje in Amstelveen,’ antwoordt de bestuurder, ‘We zien elkaar niet zo regelmatig. Ik kom zelf uit Harderwijk, ziet u. Mijn vader heeft daar een slagerij.’

‘Wij gaan naar huis,’ vertelt Rooie Henk, ‘We waren van plan om naar Duisburg te gaan. Komen we wel vaker, bij Gerrits ex-vrouw. Maar we strandden gister in Apeldoorn. Geld voor een hotel hebben we niet en bij het Leger des Heils werden we geweigerd, dus hebben we besloten om maar weer om te keren. We kregen een lift terug tot Hoevelaken en daar zijn we dan.’ ‘Zóó,’ haakt Zwarte Gerrit in, ‘dus je pa is slager? Dan zal ’ie wel goed in de slappe was zitten? Mooi autootje voor zijn zoon… Dat meissie van je heb het goed bekeken!’ De slagerszoon schudt zijn hoofd: ‘Nee, dit karretje heb ik gehuurd, maar ik heb van mijn vader een leuk zakcentje meegkregen.’ Hij klopt op de dikke portefeuille in zijn jaszak: ‘Hij vond dat ik mijn meisje maar eens goed moet fêteren.’

De Opel komt bij de Diemerbrug. De slagerszoon wil rechts afslaan de trekvaart over richting Middenweg. Plots voelt hij een koud stuk staal tegen zijn rechter wang. ‘Je kunt beter rechtdoor langs de vaart blijven rijden. Wij wonen op de Kruislaan. Je brengt ons vast wel even thuis, toch? Wij wijzen je wel de kortste weg.’ Op de driesprong staat een agent het verkeer te regelen. De slagerszoon twijfelt of hij zal stoppen, maar na een flinke por tegen zijn wang rijdt hij recht voor de verkeersagent langs. Een stuk verderop slaat de Opel alsnog rechtsaf de Middenweg op en verder over de Kruislaan.

‘Stop hier maar!’ gromt Zwarte Gerrit. Hij wisselt een blik met Rooie Henk en knikt. Op dat moment klinkt er een knal. En nog een. De slagerszoon gooit zijn portier open en laat zich uit zijn auto vallen.

Op een boerderij aan de Kruislaan schrikken de boer en de boerin op van harde knallen. ‘Jan daar gaan onze eenden!’ roept de boerin. Ze rent het erf op in de hoop de stropers te kunnen inhalen. Ze ziet een auto staan. Het achterportier gaat open en een rossige man springt eruit. Hij rent om de auto heen, er klinkt nog een knal, hij stapt voorin en na enkele malen stuntelig starten, rijdt de auto met hoge snelheid weg. De boerin snelt over het smalle bruggetje voor de boerderij de donkere weg op, waar ze in het donker bijna struikelt over een jongeman die verdwaasd op de grond ligt. ‘Er ging een rotje af in de auto, ik snap er niets van,’ stamelt hij. De boerin knielt naast hem neer en drukt haar zakdoek tegen zijn hals, waar het bloed uitgutst.

Op een politiebureau elders in Amsterdam zit een vrouw aan een tafel met een agent die haar verklaring opneemt. ‘Ik voel me erg bezwaard om mijn vrienden te verraden. Maar ze zijn van plan om binnenkort een handelaar te overvallen ofzo. Ze hebben zelfs een revolver aangeschaft. Ik ben bang dat als u niet ingrijpt, er gewonden of zelfs doden zullen gaan vallen…’

De overval in dit verhaal vond plaats vond woensdagavond 17 december 1958. In Dwars 231 het tweede deel.