Melissa Plomp | Illustratie Ruud Meijer
Met gillende sirenes scheuren de politieauto’s richting Kruislaan. Een ambulance zit hen op de hielen. Ze passeren een Opel die uiteindelijk op een open terrein aan de Schagerlaan bij het Amstelstation parkeert. ‘Dat is dan mijn eerste moord’, zegt Rooie Henk na een lange stilte. ‘Oo, da’s niets,’ zegt Zwarte Gerrit, ‘ik heb er al vier omgelegd.’ ‘Ja natuurlijk, jouw mooie praatjes altijd. Zeg, moeten we niet teruggaan om te helpen? Misschien is die knul helemaal niet dood.’ Zwarte Gerrit tikt met zijn vinger tegen zijn voorhoofd. ‘Ben je gek ofzo? Je bent het Rooie Kruis niet! Die is beslist kassiewijle. Dan kun je net zo goed direct naar de politie gaan.’
Later die avond zit het tweetal in het ouderlijk huis van Zwarte Gerrit in Amsterdam-Noord. ‘Wat nu?’ vraagt Rooie Henk. Zwarte Gerrit twijfelt geen moment. Uit de schuur haalt hij een schop en graaft een gat waar hij de revolver in werpt. Snel gooit hij het gat weer dicht en stampt de aarde stevig aan. ‘Nu je kleren uit’, beveelt hij. Ze pakken hun met bloed bespatte kleding met wat keien uit de tuin in papier. Niet veel later verdwijnt het pakket in het Noordhollands Kanaal.
De volgende morgen staat inspecteur Sanders van bureau Linnaeusstraat naast de Opel aan de Schagerlaan. Agenten verzamelen sporen. ‘Laten we langzaam het net gaan dichthalen’, bromt Sanders. Om vijf uur die avond weet inspecteur Sanders met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wie de daders zijn. Een klein politielegertje trekt naar Noord. Uit de brievenbus van de woning hangt een touwtje. Inspecteur Sanders trekt de deur open en stapt de huiskamer binnen. Daar staan Rooie Henk en Zwarte Gerrit, volkomen verrast.
De twee worden overgebracht naar Bureau Linnaeusstraat. Op hun aanwijzingen is de revolver opgegraven en het pakket opgevist uit het kanaal. Op het bureau bekent Zwarte Gerrit direct: ‘Pech gehad. Nu kan ik maar beter gelijk met de billen bloot.’ Rooie Henk blijft alles ontkennen. Hij snauwt zijn handlanger flink wat scheldwoorden toe. ‘Rustig heren,’ zegt inspecteur Sanders, ‘u ziet elkaar binnenkort weer in de rechtzaal.’
Rooie Henk en Zwarte Gerrit, door het gevangenisvoedsel een stuk dikker dan een half jaar geleden, staan nerveus voor de groene tafel van de rechter. De slagerszoon strompelt steunend op een wandelstok, de zaal binnen. De jongen kan bijna niet staan, nadat de drie kogels die zijn lichaam binnendrongen hem een kapotte halsslagader, een kapotte onderschedel, twee maagperforaties, een longperforatie, een gat in het hartzakje en een verlamde linkerzijde bezorgden. ‘Gezien uw ernstige verwondingen bent u er nog goed afgekomen, al bent u invalide geworden’, begint de rechter. ‘Dat heb ik aan die schoften te danken!’, wijst de slagerszoon, ‘Wat mij betreft zullen ze hangen!’ ‘Kalm aan’, maant de rechter. Zwarte Gerrit roept echter brutaal: ‘Wij waren niet van plan hem te vermoorden! We wilden alleen de auto hebben om naar Duisburg te rijden.’
‘Wanneer u het zwaard van justitie met volle scherpte op deze jongeman laat vallen, komt hij pas over een jaar of zeventien in de maatschappij terug en dan is een jong leven volkomen geknakt’, pleit de raadsman van Zwarte Gerrit. De advocaat van Rooie Henk acht de poging tot moord niet bewezen. ‘De beste bescherming voor de maatschappij zou zijn, deze verdachte te genezen, niet door hem zo lang mogelijk op te sluiten.’
Op 11 juni 1959 werden Zwarte Gerrit en Rooie Henk veroordeeld tot vijftien jaar cel, voor poging tot doodslag en diefstal. Rooie Henk werd later naar een psychiatrische inrichting in Eindhoven gebracht, waar hij in 1968 ontsnapte. Uiteindelijk werd hij in België weer gearresteerd voor diefstal en inbraak.