Home Overzicht Gezellige kwetteraar met gevarieerde zang

Gezellige kwetteraar met gevarieerde zang

0

Klein én fijn. Deze uitspraak gaat zeker op voor de in groepen foeragerende kneu. Sinds 2004 staat de zangvogel op de rode lijst. Ook in het Diemerpark komt deze vinksoort nog nauwelijks voor.

Tekst Lieneke Koornstra | foto’s Leen Pauwels en Edial Dekker

Vermoedelijk is er geen enkele vogel die zoveel namen heeft als de kneu. ‘Allereerst is er natuurlijk de wetenschappelijke naam, Linaria cannabina’, vetelt Edial Dekker, lid van de Vogelwerkgroep Amsterdam. ‘De naam verwijst naar de plantensoort cannabis sativa, naar de hennepplant. De kneu is een typische hennepvogel, zo wordt hij dus ook wel genoemd. Dat hij nooit het symbool is geworden voor wietgebruikers, komt vermoedelijk doordat wiet het woord is voor vrouwelijke bloemen van de cannabisplant. Bij de kneu draait het niet om de bloemen maar om de zaden. Behalve een insecteneter is het een echte zaadeter die zich onder meer tegoed doet aan koolzaad, mosterdzaad en lijnzaad. Naar die laatste zaadsoort verwijst het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, vlaszaad. Daaraan is ook weer een naam van de vogel gelieerd: vlasvink. Nog een andere naam is robijntje, een verwijzing naar de karbijnrode borst en baret van het beestje. Daarnaast zijn de namen kneut en kneuter gangbaar.’

Common Linnets
‘Vanwege de Twentse streeknamen heikneuter en tukker voorzag de uit Twente afkomstige zangeres Ilse Delange de door haar opgerichte band van de naam “The Common Linnets”, de zingende heikneuters.’ Edial herinnert zich een uitspraak die de Twentse ooit deed in relatie met haar nieuwe woonplaats Amsterdam: ‘Ik voel me een heikneutel die verdwaald is in de stad.’ Vervolgens brengt hij de verouderde naam koddenaar in herinnering. Op zijn smartphone laat hij een schilderij zien van Pieter Withoos. Met een lach licht hij toe: ‘Op de achterzijde noteerde Pieter de namen van de vogels die hij dacht in beeld te hebben gebracht: “koddenaer, goutvinck en spreeuw”. Maar de vermeende koddenaar is een frater.’

Open plekken
Rob Baars, eveneens lid van de vogelwerkgroep Amsterdam, gaat verder in op het uiterlijk van de vogel. ‘De kneuvrouw en de juveniel lijken wel op de 0frater’, zegt hij. ‘Zij zijn allebei getooid in een gestreept bruinachtig verenpak, maar die eerste twee hebben witte staartvlekken en ook meer wit op de vleugels. De kneumannen hebben een grijsbruine kop met een karbijnrode kruin. De rug is kastanjebruin, de staart donkerbruin met witte randen. Hij lijkt op de kleine barmsijs, maar borst en kruin zijn dieper rood. Wil je ze zien, dan moet je naar open plekken gaan, zoals het Diemerpark. Opspuitgebieden vinden ze ook prima, zoals het in ontwikkeling zijnde IJburgse Centrumeiland. De kneu houdt niet van bossen en nette groene woonwijken: de vegetaties moeten voortdurend in beweging zijn. Kind aan huis zijn ze in duin-, heide- en hoogveengebieden, op plekken met veel struwelen en kruidenrijke vegetaties.’ Edial voegt eraan toe dat de kneuen die hier in de winter huizen andere zijn dan die hier zomers bivakkeren. Onze ‘zomerkneuen’ trekken als de herfst zich aandient richting Zuid-Frankrijk, Spanje en de Noord-Afrikaanse kust. Onze ‘winterkneuen’ komen uit Noord- en Midden-Europa.

Kneu man

Verjaagd
‘De kneu is een rasechte pionier’, aldus Rob. ‘Niet alleen omdat de vogel zich een ware nomade toont als het gaat om het zoeken naar zandgebieden met lage struiken en een goed aanbod van pioniersvegetaties, maar ook omdat er sprake is van een groot voortplantingsvermogen. Als de voedselsituatie goed is, zijn er drie broedsels. De beide ouders broeden in zo’n twaalf à veertien dagen de vier tot zes lichtblauwe eitjes met rode vlekjes uit.’ Edial vult aan: ‘Er wordt half kolonievormig gebroed, kneuen zijn groepsdieren. Ze vliegen ook in groepen, meestal druk kwetterend.’ Rob trekt een zorgelijk gezicht. ‘Acht jaar geleden bestond de kolonie in het Diemerpark uit achttien broedparen, dit jaar nog maar uit drie. Door de uitbreiding van de sportvelden, de komst van parkeerplaatsen en de vervanging van grasvelden door plasticvelden waarbij ook nog eens de omkadering met zaadhoudende kruiden achterwege is gebleven, is de vogel zo goed als verjaagd.’ Edial: ‘De vernietiging van leefgebieden en het verdwijnen van insecten zijn hieraan debet. De oorzaken hiervan zijn vooral te vinden in zowel de toenemende recreatiedruk als de intensivering van de landbouw. Daardoor gaat het slecht met de kneu en niet alleen met de kneu. Steeds meer vogels dreigen voorgoed te verdwijnen.’

Deut
De kneu die nu vrijwel niemand meer kent, was vroeger dusdanig populair dat hij in liedjes voorkwam. Edial citeert uit het in 1774 in Amsterdam uitgegeven boekje De zingende koddenaar: ‘Liefhebbers hoord dit beesje kweelen, ik meen de fraaije koddenaar. Hij singt uw deuntjes voor en naar, die u de zinnen kunnen streelen.’ Rob herinnert zich een song van later datum: het door Jules de Corte in 1956 uitgebrachte lied Vogels. ‘Deut zei de kneut’, luidt een van de versregels. ‘In zijn gevarieerde zang en drukke gekwetter is die klank niet te horen, maar wel in zijn lang aangehouden kenmerkende roep’, licht Rob toe. Met het winterseizoen in aantocht is het afwachten of de kneuen zich laten horen. De vogelaars verwachten dat dit op kale gebieden met zand, zoals het IJburgse Centrumeiland, nog wel het geval zal zijn. ‘En anders hopelijk weer de volgende zomer in het Diemerpark, alleen zingend in de top van een struik of samen in een klein groepje foeragerend op gras’, zegt Edial. Rob besluit: ‘Laten we ze een beetje helpen. Dan kunnen we nog lang plezier hebben van onze robijntjes.’