Econoom, kunstschilder en beeldhouwer Jaap van Ek (1935) woonde tot zijn achtentwintigste in Oost. Hij keerde nooit meer terug. Eind jaren 80 woonde zijn dochter in de Gijsbrecht van Aemstelstraat en sinds 1991 heeft zijn zoon een woning in de Dapperbuurt. Als hij die bezoekt, verwondert het hem elke keer hoeveel de tijd heeft veranderd. De herinneringen aan zijn harde jeugd en de zware oorlogsjaren in Oost zijn altijd gebleven en bepaalden de rest van zijn leven.
Lewis Daniëls
Thuis, in zijn woonplaats Maarn schudt Jaap beslist zijn hoofd. ‘Nee. Ik zou niet meer in Oost of elders in de stad willen wonen. Nadat ik rond mijn 35ste de stad verliet, heb ik nooit meer die behoefte gevoeld.’
Jaaps moeder Dora, een Joodse Amsterdamse, is nog maar achttien als ze hem krijgt. Zijn zeven jaar oudere vader groeide op in Enschede. Uit noodzaak verhuist het jonge gezin om de zoveel maanden. ‘Mijn ouders hadden het niet breed en huisbazen probeerden in de crisisjaren hun woningen te slijten door die de eerste maanden gratis aan te bieden, compleet met nieuw behang. Zodra de eerste betaalde huurmaand naderde, bracht mijn vader onze inboedel met de bakfiets –we hadden amper spullen- naar een nieuw tijdelijk gratis onderkomen.’ Hulp van familie in Twente blijft uit. ‘Ze waren het niet eens met mijn vaders partnerkeuze.’ De familie van zijn moeder heeft amper geld.
Jaap gaat naar de kleuterschool op de hoek van de Domselaerstraat en de Pontanusstraat. Hij is een uitstekend tekenaar. Als zijn moeder schoonmaakt in werkhuizen is hij na school vaak bij tante Sjaan, die tegenover hen woont. Ze leert de hoog intelligente Jaap lezen en schrijven voor hij naar de lagere school op de Tweede Van Swindenstraat gaat. Moeder Dora stimuleert dat door af en toe een boek voor hem te kopen.
Broertje
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog woont het gezin in de Bataviastraat. Korte tijd lijkt alles hetzelfde. Jaap heeft pas door dat zijn moeder zwanger was als in de zijkamer een helemaal blauw baby’tje ligt. Zijn naar grootvader vernoemde broertje Simon overleed tijdens de bevalling. Een paar deuren verder wonen de ouders van Dora. Jaap speelt daar vaak. De vloer van hun huis op de tweede is zo schuin dat hij damstenen door de kamer kan laten rollen. Een paar straten verder werkt grootvader Simon Korper in een sigarenmakerij. Jaap komt daar graag.
Met een jeugdvriend speelt hij op de voormalig Joodse begraafplaats, nu het Flevopark bij de oprit naar de Amsterdamse Brug. De vrienden voetballen, vangen visjes en graven beenderen op. In de volksmond heet die plek het Jodenmanussie. Waarom staat niet vast. Etymologische woordenboeken leggen het woord manussie verschillend uit, het zou afstammen van manuš, het zigeuner woord voor mens. Logischer is de uitleg dat het woord voortkomt uit het Latijnse woord voor hand, manus. Op het Jodenmanussie liggen kleine handelaren, klusjesmannen en scharrelaars begraven: manusjes-van-alles.
Neuriën
Eind 1941 verhuizen Jaap en zijn ouders naar een halve woning aan de voorzijde in de Wagenaarstraat, een huiskamer, keuken en alkoof. ‘Als je zicht had op de straat woonde je ‘voor’, de kamers aan de andere kant werden met ‘achter’ aangeduid. Woningen aan de binnentuinkant waren minder geliefd.’ Vaak was een kaars of carbidlamp de enige verlichting. ‘De lichtpenningen waren halverwege de maand al op en we hadden geen geld voor nieuwe. Dan stuurden mijn ouders mij erop uit om er een van de buren te lenen, maar die hadden meestal ook niet meer. Op den duur wende dat schemerduister wel.’
Het toilet op de gang, een gat met daarop een plank, werd gedeeld met de andere halve woning. ‘Er was geen slot, dus het kwam voor dat bewoners elkaar daar onbedoeld tegenkwamen. Om dat te voorkomen, neuriede ik op het toilet en ook uit angst voor het donker.’
De dreiging van Duitse legertrucks die elk moment de straat kunnen inrijden heeft enorme impact op het dagelijks leven in Oost. ‘Tijdens een razzia speelden we op straat. We drukten ons tegen de muur en deden alsof wij er niet waren. Gelukkig hadden de Duitsers geen belangstelling voor twee kleine, bange jongetjes.’ Jaap heeft fantasieën die hij met een joods schoolvriendje deelt. ‘Loetje wilde graag geloven dat mijn vader werd opgeleid tot cowboy om de Duitsers te verdrijven en zijn vader te bevrijden.’
Oorlog
Moeder Dora verliest bijna haar hele familie. Haar ouders komen in 1942 om in Auschwitz. Pogingen familieleden te redden mislukken. Broer David, een slager die in de Blasiusstraat woonde, is een van de eerste joden die de nazi’s oppakken. Hij sterft op 26-jarige leeftijd in Mauthausen. Zijn vrouw en hun kinderen worden ook omgebracht. Alleen jongste dochter Martha overleeft de bezettingsjaren. Ze zat in Bergen-Belsen en Theresienstadt. Door haar huwelijk met de christelijke Joop blijft Dora als enige uit handen van de nazi’s. Op straat verbergt ze haar Jodenster onder haar jas. Joop wordt wel opgepakt en naar werkkamp Erica in Ommen gebracht.
In 1943 verhuist Jaap met zijn moeder naar de Perlakstraat in de Indische Buurt. Vader Joop keert terug. Jaap herkent de in zijn gedachten geïdealiseerde cowboy bijna niet. ‘Voor werkkamp Erica was hij een oersterke man. Nu was hij vermagerd. Zijn tanden waren met een schep uit zijn mond geslagen. Zeker 170 gevangenen zijn in dat kamp om het leven gekomen.’
Joop leert hem sigaretten rollen. Om de eindjes aan elkaar te knopen, worden van op straat uitgedrukte peuken nieuwe sigaretten gemaakt en verkocht. ‘Die waren vermengd met illegale tabak. Ik denk dat hij daar door zijn contacten bij het verzet aan kwam. De enige verkrijgbare tabak in de oorlog was het merk Consi, maar dat was zo smerig dat niemand die wilde.’
Soms geeft het verzet Joop gestencilde krantjes die Jaap verder verspreidt. De kans dat hij als zevenjarig jongetje wordt aangehouden is erg klein. ‘Die edities van De Waarheid stelden niet veel voor. Door gebrek aan inkt waren de a4tjes nauwelijks leesbaar, maar ze rondbrengen gaf mij het idee dat ik een held was die meedeed aan het verzet.’
Achteraf blijken dit Jaaps eerste stappen in de uitgeverswereld. Vijftien jaar lang is hij algemeen directeur bij Van Boekhoven Bosch, destijds drukker van tv-gidsen, tijdschriften en pockets. Bij zijn afscheid van het bedrijf in 1993 wordt hij geridderd in de Orde van Oranje Nassau. Daarna zit hij in veel raden van commissarissen en is hij adviseur.
Enschede
Dat vader Joop zich eind ’43 aanmeldt voor de Arbeitseinsatz in Duitsland is een list. Zijn broer haalde eerder dezelfde truc uit. Onderweg naar Duitsland sprong hij bij Enschede van de trein. Sindsdien schuilt hij daar bij familie. Vader Joop is van plan zich op dezelfde manier bij hen te voegen. Begin ‘44 duikt de hoogzwangere Dora met Jaap onder bij een vreemde familie op de Tilanusstraat. Ondanks haar huwelijk met een christelijke man is het risico dat zij wordt opgepakt te groot geworden.
Joop regelt via het verzet bonkaarten voor haar. Door het tekort aan alles vergroot dat de kans dat mensen haar in huis verbergen. Dora verstopt zich thuis niet, ze blijft wel binnen. Jaap kan met zijn blonde haar en blauwe ogen wel veilig over straat en gaat erop uit voor boodschappen. Tussen de rails op de spoordijk en in lege, voorheen door Joden bewoonde huizen zoekt hij naar brandhout voor de noodkachel. ‘In zo’n huis was het meeste hout er al uit gesloopt. Je keek meteen naar het dak. Ik klom naar de bovenste verdieping, vaak lukte het daar nog wat houtresten bij elkaar te sprokkelen.’
Knuffelen
Door de toenemende schaarste wil Joop dat zijn zoon naar Enschede komt. Voor Dora is reizen te gevaarlijk. Dolf, één van de contacten in het verzet die ook chauffeur is voor de Duitsers, haalt Jaap op met een Duitse legertruck en verstopt hem in de laadruimte. De vrachtwagen stopt onderweg en tot Jaaps grote schrik gaan Duitse soldaten op de banken in de laadruimte zitten. De truck vervolgt zijn route en staat een uur later met een lekke band stil in Soest.
Na een tijdje zegt Dolf dat Jaap tevoorschijn kan komen. ‘Ik weet niet wat hij die Duitse soldaten vertelde, maar die ontvingen mij met open armen. Ze waren tot tranen geroerd, streken door mijn haar en gaven mij koekjes.’ Het toch al bijzondere verhaal krijgt een bizarre wending als blijkt dat het reservewiel in de truck ontbreekt. ‘We gingen in afwachting van een nieuwe band naar een waarschijnlijk door de Duitsers gevorderd pension waar het stil en verlaten was. De soldaten deelden tijdens het wachten hun legerrantsoen met mij en uiteindelijk kwamen we op een hotelkamer met vier eenpersoonsbedden. Een daarvan was voor mij.’ De volgende ochtend wordt het wiel vervangen en gaat de reis verder. ‘Ik zat nu op de banken bij de soldaten en zag, terwijl het landschap aan mij voorbijging, voor het eerst een bos. Ik was nooit eerder buiten de stad geweest.’
De ervaring met de Duitse soldaten laat een diepe indruk achter. ‘Ik was in de war. Mijn beeld van Duitsers klopte niet meer. Ik was acht, wist van hun gruweldaden en deze soldaten aaiden mij met tranen in hun ogen over mijn hoofd. Ik verstond geen Duits, maar begreep dat zij thuis kinderen hadden en ik ze aan hen deed herinneren. Mijn kinderlogica concludeerde dat er in Duitsland slechte Duitsers waren en die in Nederland wel meevielen. Later begreep ik hoe betrekkelijk alles is.’
De ontvangst bij zijn vaders familie in Enschede is ook bijzonder. Zijn oma Corrie en haar zus Jans knuffelen hem en oom Bernhard komt vanuit zijn kapperszaak naar het woongedeelte om hem net zo hartelijk te begroeten. ‘Ik kan mij niet herinneren daarvoor ooit door iemand te zijn geknuffeld.’
Zusje en bombardementen
Maart ’44 wordt zusje Eva geboren. Dora zit tot het eind van de oorlog met haar baby ondergedoken in Oost. Maart ’45 bezoekt Jaap met zijn vader en grootvader familie op de Berkenkamp in de binnenstad van Enschede. Ze ontsnappen ternauwernood aan een humanitaire ramp door een bombardement, happen alleen in het stof. In andere, verwoeste huizen vallen honderden dodelijke slachtoffers. Door de ligging nabij de Duitse grens is de stad vaker getroffen door vergissingsbombardementen.
Na de bezetting
Als twee maanden later heel Nederland is bevrijd, is de vreugde enorm. Kort daarna maken Joop en zijn vader plannen om terug te keren naar Amsterdam. Juli 1945 fietsen zij, met grote koffers en Jaap achterop, terug naar Oost. Ze overnachten bij familie in Deventer en komen de volgende dag laat in de middag aan in Oost. ‘Mijn moeder was weer thuis op de Perlakstraat. Behalve dat mijn vader voor het eerst zijn dochter zag en ik mijn zusje, leek verder weinig veranderd.’ De euforie over het hebben van een zusje verdwijnt door het verschonen van de luiers.
Oost ruimt puin. Het duurt minstens een jaar voor alles enigszins op orde is en voorraden zijn aangevuld. Joop hervat zijn werk bij de Amsterdamse Droogdok Maatschappij. Later kan hij meer verdienen bij een koppelbaas in Rotterdam. Dora maakt weer schoon in werkhuizen.
Jaap gaat weer naar school op de Tweede Van Swindenstraat, waar ook de crèche van Eva is. Hij is handig in het achteroverdrukken van voedselbonnen en wordt regelmatig door zijn moeder naar de gaarkeuken op de Hogeweg gestuurd. Vaak komt hij thuis met brood, suiker én de bonnen. ‘Dan voelde ik mij de redder van het gezin.’
Op de Celebesstraat heeft De Waarheid een winkelpand. Als de krant niet is bezorgd, kun je die daar halen. Aan de muren hangen in concentratiekampen genomen foto’s en lijsten met namen van mensen die uit de kampen zijn teruggekeerd. Een jaar lang spelt Jaap wekelijks de lijsten, de namen die hij zoekt staan er nooit op.
Dan komt het bericht dat zijn nichtje Martha terugkeert naar Oost. Dora en Joop nemen haar in huis. ‘Thuis was het, door het gebrek aan sanitair, kamperen. De meisjes konden nog in de wastobbe, ik ging een keer per week naar het badhuis op het Javaplein.’
Eva slaapt bij haar ouders en Martha krijgt Jaaps kamertje. Ze loopt mank en heeft littekens op haar armen van door Duitsers uitgedrukte peuken. Ze doet vreemde dingen en heeft de rest van haar leven een concentratiekampsyndroom. Als kinderen in de straat haar pesten, neemt Jaap het voor haar op. Jeugdvriend Loetje keert ook terug naar de Indische Buurt. Na het overlijden van zijn moeder bij een mislukte abortus verhuist hij met zijn zusjes naar (waarschijnlijk) een weeshuis. Jaap ziet hem nooit meer.
Tijdens de politionele acties is de spoorbrug tussen de Eerste van Swindenstraat en Javastraat een bekende plek. Dagelijks passeren treinen vol dienstplichtige militairen onderweg naar Nederlands-Indië. Tabak is nog schaars. Uit solidariteit gooien de soldaten verse sigaretten naar buiten. Onderaan de brug verdringen mensen zich om die te bemachtigen. Tijdens een sigarettenjacht komt Jaap ten val en breekt zijn pols. Bedwelmd met lachgas wordt in het OLVG zijn pols gezet met gips.
Onzichtbaar
De toch al weinig intieme band met zijn ouders verkilt. De oorlog heeft Dora veranderd, voor de bezettingsjaren zag Jaap er goed verzorgd uit. Nu herstelt ze geen kleren meer, dus doet Jaap dat zelf. Het leed tijdens de oorlogsjaren wordt – zoals in veel huishoudens destijds – niet samen verwerkt en het verschil in denkniveau is groot. Niemand praat over de holocaust. ‘Vaak dacht ik dat ze mijn ouders niet waren. Ik voelde mij op geen enkele manier door ze begrepen.’
Jaap is bang voor zijn driftige vader, die eens per maand een weekend naar huis komt. ‘Als ik iets had uitgehaald, beloofde mijn moeder altijd hem dat niet te vertellen. Zodra hij thuiskwam deed ze dat toch en ranselde hij mij af. Tegen mijn moeder en zus was hij niet gewelddadig.’ Met blauwe plekken en striemen betaalt Jaap steevast een hoge prijs voor een chocolaatje uit de servieskast pikken. Hij vertrouwt zijn ouders niet meer en probeert onzichtbaar voor ze te zijn.
Hij verdiept zich in lezen. De bibliotheek op het Ambonplein wordt zijn huiskamer. Thuis leest hij ’s avonds met een knijpkat. Op school doet hij het uitstekend en iedereen is eraan gewend dat hij regelmatig naar het schoolbord loopt om te kijken wat daar staat. Voor een bril is geen geld, laat staan een schoolreisje.
Op de pof
In de vijfde en zesde klas van de lagere school haalt Jaap in het sportfondsenbad van Oost zijn zwemdiploma’s. Door geldgebrek kan hij niet naar de hbs en gaat noodgedwongen naar de Deventer Mulo op de Insulindeweg. Het kostuum voor school wordt op afbetaling gekocht en eindelijk krijgt hij een bril. De boodschappen die hij voor zijn ouders bij kruidenier Golverdingen en groenteman Vork in de Palembangstraat haalt, zijn altijd op afbetaling. ‘Om voor de buitenwereld verborgen te houden dat we daar een rekening hadden, koos ik de momenten dat ik daarheen ging zorgvuldig uit. Als ik niet betaalde, gebaarde ik naar de winkelier. Zo hoopte ik dat andere klanten niets doorhadden.’
Door de weeks eet het gezin brood met boter en suiker, wat door geldgebrek heel gebruikelijk is voor die tijd. In het weekend haalt Jaap Saksische leverworst bij de slager op de Sumatrastraat. Dora en Joop zijn lid van DBV (Door Bevrijding Verenigd) en doen – als hun werk dat toelaat – mee aan de toneelavonden die de vereniging op zaterdagavond in het Bavohuis op de Borneostraat organiseert.
Jaap voetbalt graag op de Polderweg, vlakbij de Don Boscoschool. Hij speelt een proefwedstrijd bij Zeeburgia, maar wordt afgewezen. Bij het net opgerichte ASVA (Arbeiders Sport Vereniging Archipel) kan hij wel terecht. Zijn team verliest vaak met dubbelde cijfers. Tijdens een van de wedstrijden verlaat de doelman huilend het veld. Jaap vervangt hem. ‘Tot mijn verbazing vond ik keepen leuk en was ik daar goed in. Ik hield alle ballen tegen. Na de wedstrijd had ik eerst niet door dat mensen vol bewondering over mij spraken. Daarna gloeide ik van trots.’ De dan beroemde Jack Reynolds ziet Jaaps keeptalent ook en selecteert hem en Joop Butter om bij Ajax –dan nog in Watergraafsmeer gevestigd- te gaan spelen. Butter wordt een zeer bekend voetballer.
Zwemmen
De dagen in de zomer(thuis)vakanties gaan gestaag voorbij. Als er geld voor is, gaat Jaap naar het zwembad in het Nieuwe Diep, de voorloper van het huidige Flevoparkbad. ‘In de volksmond heette dat het vijf centenbadje. Het water was erg smerig door waterplanten en uitwerpselen en het gerucht ging dat de ratten daar de ziekte van Weil overbrachten. Maar we hadden weinig alternatieven. Het was dat, op straat hangen, het park, of zwemmen in het Merwedekanaal. (het huidige Amsterdam-Rijnkanaal, red) In de vaargeul wachtten we op zwaar beladen rijnaken. Die lagen zo diep dat je er makkelijk op klom. Dat de schipper ons binnen een paar minuten wegjoeg, drukte de pret niet. We voelden hoe de schepen ons naar beneden zogen, maar zagen het gevaar niet.’ Een keer schrikt Jaap zo erg dat hij bijna verdrinkt. ‘Plotseling zwom een ringslang naast mij. Totaal ongevaarlijk natuurlijk.’
Zomer ’51 fietst Jaap met een vriend naar de Betuwe om geld te verdienen met kersenplukken. Daar blijkt dat het seizoen pas over twee maanden begint. Ze overnachten in hun tentje, fietsen terug naar Oost en zijn van plan bloembollen te gaan rooien op Texel. Op het eiland doet hij zich voor als jongen uit Den Haag, Amsterdammers nemen ze niet aan. ‘Door mijn Amsterdamse accent viel ik bijna door de mand, dus vertelde ik van alles over Den Haag terwijl ik daar nooit was geweest.’ Hij houdt het zes weken vol op het eiland, werkt keihard voor een hongerloontje. Zijn vriend haakt na een week af.
Ondernemen
Halverwege de jaren ’50 sluit de kruidenier op de Minahassastraat. De concurrentie is te groot. Buurtgenoot Jopie Steenbergen die bij zijn vader in een haringkraam bij het Muiderpoortstation werkt, neemt het winkelpand over en begint een handel in restanten vloerbedekking. Dit is het begin van de Kwantum Hallen.
Jaap en andere jongeren in de Indische Buurt beseffen dat een ondernemingsgeest en doorzettingsvermogen net zo zwaar wegen als een goede opleiding. Hij leert op een hangplek in de Tweede Atjehstraat jongens kennen die ook van muziek houden, oefent uren op het mondorgel en concludeert dat optredens te hoog gegrepen zijn. Hij verlegt zijn aandacht, volgt een cursus handelscorrespondentie bij Instituut Praehep op de Middenweg. Hij haalt diploma’s boekhouden, Nederlands, Engels, Frans, Duits en komt tijdens zijn diensttijd ver met Spaans, maar doet hierin geen examen.
Iets meer welvaart
De bromfiets is in opmars. Jaaps ouders kopen twee HMW’s die vader Joop -net als de naar zolder verhuisde fietsen- twee hoog op de opgang stalt. Na lang aandringen mag Jaap een keer op een van de brommers rijden. Enthousiast door het ritje wil hij er zelf ook een aanschaffen.
De welvaart van zijn ouders lijkt te stijgen. Bij rtv-zaak Zwartepoorte op de Molukkenstraat kopen ze een grote radio, met grammofoon. Op afbetaling, net als de brommers. Het grootste gedeelte van hun inkomen gaat op aan afbetalen. Jaap draagt het grootste gedeelte van zijn salaris af aan zijn ouders als kostgeld. De cirkel lijkt zo rond. Desalniettemin besluit hij nooit iets op afbetaling te kopen.
Eind jaren 50 beginnen veel professionele voetballers een sigarenzaak om na hun sportcarrière een inkomen te hebben. Die van Sjaak Swart was op de Pontanusstraat. Tonnie Pronk had zijn zaak tegenover Zwartepoorte. ‘Dat was een belangrijk sociaal ontmoetingspunt. Zondagmiddag werden de uitslagen van voetbalwedstrijden op een schoolbord genoteerd en besproken. De KNVB gaf in die tijd niet alleen de voetbaluitslagen door aan sigarenzaken, maar ook de afgelastingen. Spelers gingen bij slecht weer eerst naar de sigarenzaak voor informatie en daarna al dan niet naar het veld.’
Dansen en trouwen
De danslessen bij Koehof boven de Poort van Muiden in de Linnaeusstraat (later café East of Eden, nu Louie Louie, red) veranderen Jaaps leven voorgoed. ‘In de Indische Buurt werd Bevrijdingsdag heel uitbundig gevierd met straatfeesten. De jongens zagen er met hun vetkuiven en puntschoenen uit als Amerikaanse rockers. De meisjes droegen bontgekleurde petticoats die ze graag lieten zien. Ik wilde met ze meedansen.’
Het eerste jaar zijn de danslessen geen succes. ‘De jongens zaten aan de ene kant van de zaal, de meisjes daartegenover. Nadat het echtpaar Koehof een dans had voorgedaan, moesten de jongens een meisje uitkiezen om mee te oefenen. Als de meisjes mij zagen naderen hadden ze het benauwd, want ze mochten niet weigeren. Ik kreeg de dansen niet makkelijk onder de knie en wist mij geen raad met hoe mijn danspartner vast te houden. Dicht tegen elkaar aan dansen mocht niet, alleen onderlichamen mochten elkaar even aanraken.’ Gaandeweg leert Jaap beter dansen en krijgen meisjes meer interesse voor hem. Zijn inkomen stijgt dusdanig dat hij zich een scooter kan veroorloven. Tijdens een dansavond leert hij zijn eerste vrouw kennen. ‘We moesten variëren en ik kreeg haar tegenover mij. Tot mijn schrik kon ze absoluut niet dansen, wat ik vrij ondiplomatiek tegen haar zei. Na een lang gesprek vroeg ik of ik haar thuis mocht brengen en was verbaasd dat ze ja zei.’
Vader Joop en moeder Dora werken inmiddels voor een gegoede familie op de Linnaeuskade die rijk is geworden in de bouw. Dora maakt schoon in hun pand van drie verdiepingen en Joop bedient de benzinepomp van een garage in het bezit van de familie. In het weekend vermaken ze zich met het zingend schoonmaken van hun huis, dat Jaap na zijn trouwen in de zomer van 1959 verlaat.
Het echtpaar huurt twee kamers bij de onderbuurman van Dora en Joop en krijgt drie kinderen. De Franstalige bovenbuurvrouw uit Martinique is een bezienswaardigheid voor de straat. De vrouw bevalt van een tweeling. Twee jaar later overlijdt het meisje aan een breinaald door haar neus. Hoe dat kon gebeuren is nooit opgehelderd.
Januari 1964 verhuist het jonge gezin naar Osdorp. Datzelfde jaar is de verloederde Perlakstraat – twee verpauperde panden worden voor slechts achtduizend gulden geveild – in rep en roer. Op 21 april schiet Leonardus van Urk omstreeks half negen ’s avonds zijn 52-jarige ex-vrouw, dochter van 11 en zichzelf neer. Neeltje van Rooijen wees hem af omdat ze na vier kinderen niet weer zwanger wilde raken. Het echtpaar overleeft de kogels niet, de dochter ligt in het OLVG met een kogel in haar borst. Door het familiedrama is de Perlakstraat voor de tweede keer landelijk nieuws. Voorafgaand aan de Jordaanoproer in 1934 schiet de politie tijdens antifascistische rellen een jonge demonstrant neer.
In 1979 gaat de Perlakstraat roemloos ten onder in de stadsvernieuwing. De straat wordt het binnenterrein van de woningen aan het Boniplein en de Palembangstraat. Dora en Joop krijgen een appartement in Hoorn.
Tweede huwelijk
Begin jaren ’70 woont Jaap met zijn gezin in Hoofddorp, waar het huwelijk strandt. Terloops studeert hij af in economie. ‘Dat ik op latere leeftijd ging studeren is waarschijnlijk een blijk van de vechtlust die ik kreeg door mijn jeugd in Oost. Ik schaam mij er absoluut niet voor dat ik uit een arbeidersmilieu kom, maar wilde absoluut een beter leven.’
Jaaps tweede huwelijk slaagt wel. Hij vindt de aansluiting, erkenning en waardering die hij in zijn eerste huwelijk miste. Zijn tweede vrouw begrijpt zijn leegte, pijn en wanhoop uit het verleden. Ze zorgt als een moeder voor zijn kinderen, hij beschouwt haar twee zoons uit haar eerdere huwelijk als zijn eigen kinderen. Die erkennen hem als vader. Eén van hen neemt Jaaps achternaam aan, de ander ziet daar vanaf uit loyaliteit naar zijn grootouders en hun voorouders.
Voorjaar 1982 sterft Joop op 71-jarige leeftijd aan de gevolgen van een hersenbloeding. Dora blijft alleen en overlijdt vijfentwintig jaar later aan algehele ouderdom. Ze is bijna 90.
Zomer 2010 overlijdt Jaaps tweede echtgenote aan de gevolgen van kanker, die kort na hun trouwen haar leven bedreigde en bijna dertig jaar wegbleef. ‘Zij was de meest dierbare persoon in mijn leven. Haar verliezen was ongelooflijk verdrietig en zwaar. Ik heb lange tijd niet geweten hoe ik verder moest. Gelukkig kreeg ik veel steun van familie en vrienden.’
Een paar jaar later vindt Jaap nieuw geluk. Inmiddels is hij acht jaar gelukkig met zijn vriendin Wilmy, die haar man verloor in dezelfde tijd dat Jaap weduwnaar werd. ‘We weten hoe waardevol onze huwelijken zijn geweest en begrijpen dat van elkaar. Daarom kunnen we elkaar nu een mooie oude dag geven.’ Samen maken ze mooie reizen en genieten ze van hun oude dag en elkaar.
Schilderen
Sinds zijn pensionering is Jaap nog meer gaan schilderen dan daarvoor. Hij beheerst verschillende stijlen. Soms valt zijn werk op door het kleurgebruik en precisie, andere werken zijn bewust wat wazig, mistig, of er een nylonkous over de lens is getrokken -een oude fotografentruc- om het imaginaire beeld mooier te maken dan de werkelijkheid. In bijna alle gevallen is zijn werk realistisch en de uitstraling zacht. Zijn productietempo is indrukwekkend. Als de verf van een doek nog droogt, is het volgende al voor de helft klaar. Ondanks de vele landschappen van zijn hand heeft hij nog geen schilderij van Oost gemaakt. ‘Het Oost dat ik mij herinner bestaat niet meer, misschien dat ik ooit nog eens een foto vind die alles zo goed terughaalt dat ik het kan schilderen.’
Metamorfose
Als Jaap zijn zoon in Oost bezoekt, voelt dat bijna als een reis naar het buitenland. ‘Wijken als de Plantagebuurt en Watergraafsmeer zijn tamelijk authentiek gebleven, maar veel herken ik nauwelijks terug. De Dapperbuurt en mijn oude buurt zijn bijna compleet vervangen door nieuwbouw. De bevolkingssamenstelling is veranderd. Vroeger woonden in mijn buurt arbeiders en middenstanders met gezinnen, nu zie je veel tweeverdieners met koopwoningen. In mijn tijd was er veel minder verkeer op straat. Ik had als kind veel fantasie, maar een dergelijke metamorfose had ik nooit kunnen bedenken.’
Verschillen tussen de buurten waren er vroeger ook. ‘De Watergraafsmeer is nog steeds chiquer dan de Dapperbuurt en de Indische Buurt, maar tussen die laatste twee buurten was ook verschil. De huizen in de Indische Buurt waren meestal iets groter en toch had de Dapperbuurt meer status, dat kwam vooral door de Linnaeusstraat en het Oosterpark.’
Door zijn zware jeugd heeft Jaap Oost nooit gemist. Ondanks dat hij weg is uit Oost, is Oost niet weg uit hem. ‘Opgroeien in Oost heeft mij gemaakt tot wie ik ben.’