In koffiebar Superette aan het Javaplein praten we over korte lontjes, lange tenen en verkeerd begrepen kinderen. Klopt het beeld dat er van steeds jongere buurtbewoners de dreiging van geweld uitgaat en hoe kan je dit voorkomen? De IJopener gaat op zoek naar antwoord en spreekt met Martijn de Koning van het Preventief Interventie Team (PIT).
Ruben Cardol | Illustratie Josien Vogelaar
Martijn is een geboren Amsterdammer en kent de Indische Buurt als bewoner en werkveld. Hoewel het flink veranderde sinds zijn jaren in de bediening bij het Badhuis, voelt het nog heel vertrouwd. Martijn is opgeleid als sociaal pedagogisch hulpverlener. In zijn eigen jeugd was hij niet altijd de makkelijkste, maar uiteindelijk kwam hij gewoon op zijn pootjes terecht. Welke factoren stuurden hem in de juiste richting en welke vriendjes in de verkeerde? Het is een vraag die hem nog altijd fascineert en mede bepalend was voor zijn studie en baankeuze.
De gedachte dat een klein beetje bijsturen op jonge leeftijd een groot verschil op latere leeftijd maakt staat centraal in de aanpak van het Preventief Interventieteam. Waar het onderbuikgevoel maatschappelijk als slechte raadgever wordt gezien, mag hier in de opvoeding vaker naar geluisterd worden. ‘Als je ziet dat een kind snel boos is, moeite heeft met regels of je vermoedt dat het thuis wat moeilijker gaat, moet je dat gevoel serieus nemen.’
‘Als ik met ouders praat waarvan een puber de verkeerde kant op gaat, dan vraag ik vaak: waar begon het? In veel gevallen krijg je dan al signalen uit de vroege jeugd. Daarom is het zo belangrijk om bij 12-minners gedrag al bespreekbaar te maken. Het taboe op hulp vragen bij opvoeding, en angst om niet aan het juist plaatje te voldoen, moeten we echt doorbreken. De insteek is positief, we gaan er vanuit dat een kind wil leren en spelen, maar dat er ook iets is waardoor dat niet lukt.’ Het PIT spreekt op neutraal terrein met verzorgers, maar onderzoekt naast externe factoren ook hoe inlevingsvermogen, zelfregulatie en de omgang met groepsdruk invloed heeft op een kind.
Het gezin
Martijn benadrukt dat het PIT geen voorportaal is van jeugdzorg, maar het is wel één van de instanties waar contact mee is. ‘Als in een gezin een oudere broer in aanraking komt met de politie, dan gaat daar alle aandacht naar toe. Zo’n situatie heeft enorme impact op jongere broertjes en zusjes.’ In een situatie als deze maakt het PIT onderdeel uit van de zorginstanties die worden ingeschakeld. ‘We hebben de afspraak binnen de gemeente dat ik bij de arrestatie van een broer of zus binnen 72 uur op huisbezoek ga.’
De veiligheidsdriehoek voor kinderen onder de twaalf, bestaat voor het PIT in de ideale situatie uit een maandelijks overleg tussen de intern begeleider van een school en de ouder-kind-adviseur. ‘Als je oog hebt voor leerlingen waarvan school denkt: ‘volgens mij is hier wat extra’s nodig’ dan kunnen we echt in veel situaties nog bijsturen.’
Angst als slechte raadgever
In juli staat PIT opnieuw in de belangstelling. Op social media duikt een filmpje op van een 11-jarige die meerdere keren met een keukenmes uithaalt naar een leeftijdsgenoot. Op de vraag of wapenbezit een hype of zorgwekkende trend is, wijst Martijn naar social media. ‘In die acht jaar dat ik dit werk doe zijn voor mijn gevoel vooral dreiging en angst toegenomen. In die zin lijkt het verhard. Kinderen die op jonge leeftijd met een wapen lopen doen dat vanuit angst.’
Het is een aandachtsgebied waar zowel ouders, scholen als zorgverleners op achterlopen. Er is geen zicht op online groepen waar de dreiging van geweld vaak begint. ‘Maar het zijn niet alleen de kinderen, ook ouders onderling. Daarmee halen zij een hele onveilige situatie de school in. Ik heb wel het idee dat de lontjes korter zijn.’ Het incident op Wittenburg heeft wel een beweging op gang gebracht. Team Schoolveiligheid, die zich oorspronkelijke alleen richtte op mbo’s en middelbaar onderwijs, start nu ook een pilot op basisscholen. ‘Dat is ook iets waar ik voor pleit. Blijf aandacht houden voor de 12-minners. Ga niet alleen maar op mbo’s aan de slag, maar blijf denken aan preventie.’