Op het trottoir naast het fietspad op de Wittenburgergracht liep een vrouw met kinderwagen. Ze had zwart haar, een zonnig kleurtje en droeg een blauwe jas en een bijpassend gekleurde spijkerbroek. Glimmende oorbellen. Daaronder hippe gymschoenen. Het was echter geen plaatje van een trotse jonge moeder die op een roze wolk in gelukzalige toestand met haar boreling door de wereld zweefde. Eerder maakte ze een geïrriteerde indruk.
Met een hand duwde ze zenuwachtig de kinderwagen voort. Daaruit steeg een licht gemurmel op. In de andere hield ze haar telefoon vast waarop ze met haar duim in hoog tempo knopjes indrukte. Met een verbeten blik keek ze naar het schermpje. Geheel gevangen in haar eigen universum. Opeens, als een donderslag bij heldere hemel, veranderde ze van richting.
Ze schoot zonder op of om te kijken schuin het fietspad op de kinderwagen vastberaden als een stormram naar voren duwend, als een ware kamikazepiloot… Haar ogen waren nog steeds gefixeerd op het mobieltje. Een nietsvermoedende fietser kon haar ternauwernood ontwijken. Een bijna botsing. Hij vloekte luidkeels en stak zijn linkermiddelvinger naar haar op. ‘Hé klootzak, zie die kinderwagen niet? Kun je niet uitkijken?’, reageerde ze agressief, haar eigen drieste oversteekgedrag over het hoofd ziende. Een reactie als een echte kamikaze moeder, die laat niet met zich sollen, die is heilig overtuigd van haar eigen onschuld en gelijk.