Schrijver Maartje Wortel (38) woonde tot voor kort pal aan het Oosterpark. Haar vriendin en collega-schrijver Niña Weijers woonde aan de andere kant. Vijf jaar lang liepen ze samen rondjes door het park, soms meerdere malen per dag. In De groef vertelt Wortel over het effect van die wandelingen op haar (liefdes)leven en wat het wegvallen daarvan voor haar betekent.
Eline Crijns | Foto Joost Joosten | Tekening Maartje Wortel
Ronde? Vraagt ze.
Of: Nu?
Of: Ik wil je.
Het is haar rondje, haar hond, zij bepaalt
Zo begint De groef, een nieuwe uitgave in de Terloops-reeks wandelboeken van uitgeverij Van Oorschot. De ‘zij’ die alles bepaalt, is Wortels vriendin en collega-schrijver Niña Weijers. ‘Ik ben tevreden over dit begin van het boek, omdat een bericht van Niña het begin van de dag aangaf en het geluk dat ik daarbij voelde. Een bericht van haar was alsof ik de gordijnen opende: de opening naar Niña, de opening van de dag en de opening naar de groef.’
Maartje Wortel is schrijver van korte verhalen, columns en romans waarvoor ze literaire prijzen ontving. Ze geeft les aan de Gerrit Rietveld Academie waar ze vroeger zelf de opleiding Beeld & Taal volgde.
Kenmerkend voor De groef is dat de schrijver de blik naar binnen richt – in tegenstelling tot de meeste andere wandelboeken. Wortel heeft nauwelijks oog voor de omgeving. Het boek toont het wandelritueel dat Wortel en Weijers eropna hielden: dagelijks een tiental rondjes door het Oosterpark waarbij Wortel degene is die continu aan het woord is en Weijers de luisteraar. ‘Voor mij is lopen in rondjes ideaal’, zegt Wortel, ‘als ik een route met nummertjes zou moeten lopen, wil ik daar zo snel mogelijk doorheen naar het eindpunt. Ook een bord eten moet ik zo snel mogelijk op hebben. Ik ben pas ontspannen als ‘het taakje’ dat voor mij ligt, volbracht is. Dat is een kwestie van temperament, denk ik.’ Ze vertelt dat ze in het Oosterpark alleen naar het asfalt hoeft te kijken: ‘Je hoeft geen keuzes te maken om links- of rechtsaf te slaan, zoals in het Flevopark dat veel grilliger van vorm is. Daar raak je niet in een groef.’
Liefdesverklaring
Weijers speelt een grote rol in het boek en in het leven van Wortel. ‘Ik zou mijn relatie met Niña omschrijven als grote liefde. Dat is wel eens bedreigend voor onze liefdesrelaties geweest, maar op dit moment niet. Het is nooit meer dan vriendschap en dat zal het ook niet worden. We voelen elkaar continu aan; het is een bizarre connectie.’ Wortel nam Weijers onder haar hoede toen zij destijds ook debuteerde. ‘We hebben heel andere karakters en temperament, pas door het wandelen zijn we echt vrienden geworden. Nu hebben we het wandelen niet meer nodig om te praten, maar toen waren we best verlegen. Ik kan me bijvoorbeeld snel ongemakkelijk voelen en imploderen bij een koffieafspraak. De vorm van het wandelen hielp om vrijuit te praten; dankzij hetzelfde ritme dat je aanneemt bij het lopen.’
De groef is een non-fictieboek, maar Wortel gebruikt technieken uit het fictie schrijven: ‘Ik laat Niña in het verhaal dingen tegen mij zeggen die ze niet altijd gezegd heeft. Ik heb haar rol nodig voor dingen die ik niet over mezelf kan zeggen, bijvoorbeeld om mijn onvermogen uit te vergroten. Ik geef haar de wijze woorden. Daarmee vergroot ik ook uit hoe ik weet dat mensen ons zien: Niña wordt voor intellectuele klussen gevraagd en ik voor de rare kunstzinnige projecten. Ik vergroot dat beeld uit waarbij zij degene lijkt die alles snapt van het leven en ik degene ben die maar wat rondloopt.’
Wortel heeft het boek opgedragen aan Robinet: de door Wortel zelfbedachte naam voor het kindje dat Weijers binnenkort verwacht met Arnon Grunberg, alias de Koning die ze beschrijft in het boek: (…) een jongen die vaak giechelt, er plezier aan beleeft toetjes te bestellen, die altijd een gouden dobbelsteen bij zich draagt en er vaker niet is dan wel. Wortel legt uit waarom ze het boek aan Robinet heeft opgedragen: ‘Het is denk ik leuk voor een kind om te zien wie je moeder was voordat jij werd geboren. Ik vraag me bij mijn eigen ouders ook af wie zij waren voordat ik kwam; je kent ze alleen maar in het decor van je eigen leven.’
‘Het boek is ook een liefdesverklaring aan Niña. Ik hou niet van een beetje contact met iemand maken, van chitchatten, dat hoef ik allemaal niet. Ik bedank haar heel vaak voor haar geduld met mij. Dat komt ook wel naar voren in het boek. Vriendschap is een rare vorm omdat je alles en niets aan elkaar kunt vragen; dat moet automatisch gebeuren. Het is wel heel erg ons eigen universum. De literaire wereld wordt soms krankzinnig van ons; nu weten we het wel met jullie tweeën.’
Houvast
De rondes in het park zijn analoog aan de groeven in een lp: een cirkelvorm die rondjes draait. ‘Het lopen in de groef had tot gevolg dat ik patronen ging herkennen in mijn leven. Het gebeurde vaak letterlijk in dezelfde bocht: na de aanloop op het rechte stuk, barstte ik bij het Tropenmuseum in tranen uit. Het was weer zover; ik had liefdesverdriet. Zo’n rondje is in het klein wat voor veel mensen het hele leven is. Ik kan me helemaal vastlopen. Het voelt dan als een schroef die steeds strakker wordt aangedraaid, steeds meer onvrij. Ik kan vastlopen in de groef door me volledig te focussen op een ding. Ik heb tunnelvisie, ook in de liefde. Ik geef me totaal over. Ik vind dat dan zelf heel romantisch, maar voor de omgeving is het soms doodvermoeiend, omdat die al zien dat het verkeerd afloopt.’
Toch was Wortel bang om te veranderen en om de groef te verliezen – wat onherroepelijk ging gebeuren, omdat Weijers zou gaan verhuizen. ‘Op een gegeven moment werden die rondes houvast; er zit niet voor niets midden in het boek een stuk over dat thema. Houvast was voor mij heel lang die vriendschap en dat rondje. Steeds als er iets aan de hand was, wilde ik Niña zien en erover praten, zoals anderen misschien gaan hardlopen of naar de fles grijpen. Ik dacht echt dat ik dit nodig had om me aan te spiegelen en om te horen wat ik moest doen of laten – al volgde ik dat nooit op.’
Het noodgedwongen einde van het wandeltijdperk bleek in de praktijk mee te vallen. ‘Nu ik zelf ook niet meer aan het Oosterpark woon en dit rondje niet meer loop, ben ik wel echt uit de groef. Ook het opschrijven heeft ertoe bijgedragen om uit de groef te komen. Als ik iets opschrijf dan ben ik ervan verlost en heb ik inzicht in wat ik aan het doen ben.’ Ze wandelt nog steeds heel veel, maar nu alleen. ‘Ik wandel de hele dag, dat tempert de onrust. Anderen wandelen om hun zintuigen te prikkelen of open te staan naar de wereld, maar ik wandel obsessief om mijn lichaam te kalmeren.’ ‘Eigenlijk ben ik heel gelukkig’, peinst Wortel voor zich uit. ‘Ik heb wel periodes dat ik wanhopig ben, maar ook daarin ben ik toch gelukkig, omdat ik dan denk dat dat ook het leven is. We zitten in de vorm van een mens en daar hoort bij dat je lijdt, dat je kan reflecteren, dat je pijn hebt en dat je geluk ervaart. Net als dat je kan eten en seks kan hebben. Ik heb geaccepteerd dat het geluk zit in het komen en gaan ervan.’ ×
Terloops – De groef | Maartje Wortel | Van Oorschot | 80 pagina’s | € 12,50 | 1e druk april 2021