| Verhalen uit de Plantage | Dick Pol |
Het koffiehuis, schaakcafé ‘Het Hok’, op de hoek van de Lange Leidsedwarsstraat en de Leidsekruisstraat vormde een wereld op zich. Een mannenwereld. Acteurs, pooiers, studenten, kunstschilders, taxichauffeurs, dealers, pizzabakkers, (pseudo)intellectuelen spraken, dolden, ruzieden, lachten, schaakten met elkaar en speelden backgammon of kaart om geld in uiteenlopende prijsklassen.
Als het tarief je te machtig was (dat gold meestal voor mij als ‘arme student’) dan kon je aandelen verkopen. Wanneer bijvoorbeeld bridge werd gespeeld in een ‘fixed’ partij om 10 cent per punt (wat niet zo vaak gebeurde want dat was een forse inzet) dan ‘namen’ geïnteresseerden ‘een portie’ van een cent of een halve cent per persoon. Als de rook was opgetrokken mochten de sponsors incasseren of ze moesten, in het slechtste geval, ‘lappen’.
In het Hok werd gegokt dat het een lieve lust was. Op zondagochtend vertrok standaard een grote goedgemutste delegatie van het schaakcafé met auto’s naar de paardenrenbaan. Het Walhalla aldaar was een ‘melder’… prijzen boven een bepaald bedrag dienden te worden aangemeld bij de Belastingdienst. Op de zondagavond werd na ‘Studio Sport’, wanneer de voetbaltoto was afgerekend, gewed op de lottocijfers. De getallen waren te koop a raison van een knaak. Na de trekking op televisie werd de pot evenredig verdeeld onder de winnaars. Zelf heb ik vele nachten in het naburige café ‘De Gieter’ onder grote belangstelling, eveneens gesponsord, staan spelen op de flipperkast (ik was zeer bedreven in het spel) tegen Frans ‘De Wizard’ Baanders met inzet van honderd gulden.
In het Schaakcafé bestond een levendige handel. Van hasjiesj, wiet, coke, sloffen sigaretten, auto-radio’s tot aan vuurwapens, alles was te koop. Winterjassen, pakken en leren jacks, die ‘van de vrachtwagen waren gevallen’ werden op bestelling geleverd. Het keukentje diende als paskamer. Eén van de twee eigenaars, ‘Rooie Piet’, stond bekend als de ‘Snees’. Snees is bargoens en staat voor heler.
De Rooie, ook wel ‘Koperen Ploert’ genoemd – daar zat hij niet mee – had op een bepaald moment een schilderij op de kop getikt. Hij wilde wel eens weten wat de waarde zou zijn van het doek. Het toeval wilde dat één van de vaste klanten expert was op het gebied van antieke kunst. Max Fuchs kon je, bij wijze van spreken, uittekenen. De man zat dag in dag uit de krant te lezen aan een tafel bij het raam of rustig een potje te schaken. Snorretje, hoed op half zeven, kopje koffie, sigaret bungelend in een mondhoek. Max had in de verte iets weg van Groucho Marx. Piet nam de oude man bij de arm. Max nam het kunstwerk, zorgvuldig ingepakt, mee naar huis om het te taxeren. Hierna volgde de grote stilte. Na de avond dat Fuchs met het pakket was vertrokken is hij nooit meer gesignaleerd. Nader onderzoek leerde dat hij bovendien was verhuisd. Het vermoeden ontstond dat het om een duur schilderij ging.
Jaren later was het nog steeds de standaardgrap om af en toe tegen Piet te zeggen: ‘Ik kwam Max tegen op de brug, je moet de groeten hebben’. Dan trok de Rooie wit weg.