Home Overzicht Neplesbienne

Neplesbienne

0

Op een vrijdagavond sta ik te dansen op de voetbalclub. Nu de vrouwenfinale is afgelopen staan er mensen op de tafels, vallen er glazen kapot en wordt er luidkeels meegezongen met hits uit vergane tijden. ‘Het is een feestje! Het is een feestje!’ roepen er meerderen uit vol verbazing en vreugde – het is iets wat ze niet gezien hebben sinds de donkere dagen van de lockdown.

Deze omgeving is een warm bad: ik ben omringd door vrouwen die op vrouwen vallen, mijn soort, de enige mensen met wie ik kan praten over mijn seksualiteit zonder dat een klein deel van mij zich na al deze tijd nog steeds een vreemde eend in de bijt voelt (het overblijfsel van de geïnternaliseerde homofobie waaraan ik werd blootgesteld in mijn tienerjaren).

Het begon me al vroeg te dagen, namelijk. Zo rond mijn dertiende, als ik het me goed herinner. Justin Bieber was net doorgebroken en al mijn vriendinnen luisterden zijn hit ‘Baby’ aan één stuk door en zwijmelden als ze naar zijn videoclip keken. Ze hadden geen idee dat ik, te midden van al dit gedoe, in mijn eentje op mijn kamer die videoclip eindeloos opnieuw zat af te spelen om erachter te komen of ik nou Justin of zijn vrouwelijke love interest aantrekkelijker vond. Mijn focus wisselend van hem naar haar naar hem naar haar naar hem naar haar. Uiteindelijk gaf ik het op met een steen in mijn maag. Ik had een romantisch plaatje in mijn hoofd van een jongen en een meisje die verliefd zijn. Dát wilde ik zijn. Maar mijn gevoel zei iets anders.

Jaren later heb ik geleerd dat ik geen keuze hoef te maken en heb ik in plaats daarvan beide genders toegelaten. Ik noem mezelf dus biseksueel. Desondanks ben ik, afgezien van een paar zoenen en een beetje daten, nooit serieus met een vrouw samen geweest.

Om die reden voel ik me vanavond tegelijkertijd een halve vreemdeling. Een soort neplesbienne, alsof ik alsof doe. Tussen het dansen door merk ik inderdaad dat mijn lichaam automatisch een stoerdere houding aanneemt, met mijn handen in mijn zakken, en vraag ik me af of ik daarmee meer in de menigte wil opgaan, ondanks mijn ervaring dat biseksuele en lesbische vrouwen zich op het gehele spectrum van vrouwelijkheid tot mannelijkheid bevinden.

Misschien durf ik me het ‘queer’-label ook niet volledig eigen te maken omdat ik veel privileges geniet die vrouwen die wél met vrouwen samen zijn, niet hebben. Hoe kan ik me immers ‘queer’ noemen als ik met een man hand in hand over straat kan lopen en me veilig kan voelen, ’s avonds op een straathoek met hem kan zoenen zonder daar twee keer over na te denken of over mijn schouder te kijken, en samen naar een ander land op vakantie kan gaan zonder dat we daar misschien onze liefde geheim hoeven te houden?

Als er op het hoogtepunt van de avond een polonaise ontstaat die de hele kantine doorgaat, blijkt dat ik er toch volledig bij hoor. ‘Kom, we moeten meedoen’, zeg ik tegen een vriendin. Waarop zij grapt: ‘Nee, nee, dat zijn de hetero’s’, doelend op een groepje mannen en vrouwen in meer mainstream kledij dat per ongeluk op dit feestje terechtgekomen lijkt te zijn en nogal uit de toon valt.

Achteraf reflecteer ik hierover: wat vind ik ervan dat we ons zo afscheidden van hen? Dat we door dit soort grapjes misschien wij-zij-denken in stand houden? Een afscheiding van de hetero’s was en is natuurlijk vaak noodzakelijk om een veilige plek te kunnen creëren voor queers, wat het bestaan van bijvoorbeeld gayclubs immer onmisbaar maakt. Maar was de tweedeling op deze specifieke avond niet juist de reden dat ik, als vrouwelijke biseksueel-die-ook-veel-over-vrouwen-denkt-maar-vooral-dingen-met-mannen-doet, tussen wal en schip viel, net zoals misschien veel andere biseksuelen?

Maar op het moment dat ik mijn vriendin antwoord geef, is deze helderheid er niet – er is te veel bier en te harde muziek en de tijd is te kort en de tevredenheid over mijn inclusie te groot – en voor ik het weet, is het al te laat en heb ik grijnzend tegen haar gezegd: ‘Oh nee, daar doen we niet aan.’